historie, met nieuwe teekenzaal, in één woord met al wat voor de nieuwe inrichting noodzakelijk of wenschelijk was.
Na de invoering van de wet tot regeling van het Hooger Onderwijs in 1876, werden ook de klassieke studiën zóó geregeld dat de leerlingen der rhetorica (6e klas) het admissie-examen der Universiteit konden afleggen.
Van dien tijd af gaat de wetenschappelijke opleiding der geestelijkheid hand aan hand met die der leeken, vereenigd waar het kan, gescheiden waar het moet; en terwijl de jeugdige levieten, getrouw aan hun roeping, niet alleen in de behoeften der kerkelijke bediening in het bisdom Roermond rijkelijk voorzien, maar tevens in aanmerkelijk getal of als ijverige missionnarissen èn in de Nieuwe Wereld, èn in het oude Azië aan de uitbreiding des geloofs werken, of in de verschillende kloosterorden zich aan een hoogere volmaaktheid toewijden, verlaten anderen ieder jaar het gesticht om aan de hoogescholen hun studie te voltooien en zich in alle provinciën van het land te verspreiden om er de meest verscheiden betrekkingen te vervullen.
Zoo ontstaat tusschen geestelijkheid en burgerij een vriendschappelijke verhouding, die beiden ten goede komt; zoo beantwoordt de school aan het ideaal der opvoeding in onze tijden, waarvan kardinaal Manning sprak in eene vergadering der Katholieken te Mechelen.
Het katholieke Nederland heeft de zorgen en moeiten op prijs weten te stellen, en steeds zijn vertrouwen aan het gesticht in ruime mate geschonken.
Het getal der leerlingen groeide dermate aan, dat de ruime gebouwen niet meer toereikend waren. In het jaar 1876 werd de noordelijke vleugel van het huis gedeeltelijk hooger opgebouwd, gedeeltelijk opnieuw van den grond uit, tot ruimere eet-, speel- en slaapzalen, opgetrokken.
Terwijl zoo onder de uitstekende leiding van hun hoogstgewaardeerden directeur, de leeraren hart en geest der jeugd met deugd en wetenschap verrijkten, verbeterde en verfraaide het bestuur van het gesticht door zeer nuttige inrichtingen het huis; helder gaslicht schittert in de uitgestrekte gebouwen, rijkelijk stroomt door de heele ruimte het frissche water der diepe bronnen en geen moeite wordt gespaard om den jongelingen alles te bieden, wat hun nuttig en tevens, binnen de grenzen eener verstandige opvoeding, aangenaam kan wezen.
Eere wien eere toekomt!
Daarom verhief Mgr. Paredis, Bisschop van Roermond, den hoogeerwaarden directeur reeds in 't jaar 1883 tot de waardigheid van Kanunnik der Kathedraal, en Paus Pius IX in 't jaar 1876 tot die van Kamerheer Zijner Heiligheid. Daarom verleende de hoogeschool van Leuven den kundigen en geleerden priester den titel van Doctor in de Letteren in 't jaar 1887. Daarom werd Mgr. Everts bij gelegenheid van zijn veertigjarig priesterschap in 1891 door Paus Leo XIII, den roemrijk regeerenden Paus, benoemd tot Huisprelaat en door Hare Majesteit de Koningin-Weduwe tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw.
Eere wien eere toekomt!
Daarom vereenigden zich leeraren, leerlingen en oud-leerlingen met den doorluchtigen en beminden Kerkvoogd van het Bisdom, Mgr. Franciscus Boermans, en brachten bij gelegenheid van het veertigjarig priesterschap, in woord en daad de schitterendste hulde aan den hooggevierden jubilaris. Daarom herdachten zij jubelend en dankbaar den 9en Augustus het vijf en-twintigjarig bestuur van den ijverigen priester en vereeuwigden zijn naam en roem met hun huldeblijk in een gekleurd vensterraam van het nieuwe priesterkoor.
Behalve dit persoonlijk huldeblijk aan den verdienstelijken en beminden directeur hebben de dankbare oudleerlingen nog een ander feestgeschenk aangeboden, bestemd om de jaren en de eeuwen te trotseeren, namelijk het in oorspronkelijken stijl herbouwde koor der merkwaardige kerk.
De voormalige abdijkerk van Rolduc met haar overschoone crypte is, zooals wij reeds aanstipten, een der belangrijkste gedenkstukken van vroegmiddeleeuwsche bouwkunst in Nederland en mag als zoodanig met de St. Servaas van Maastricht en de oude basiliekenvan Susteren en Odiliënberg op ééne lijn worden gesteld. Bovendien bewaart zij niet alleen de herinnering aan groote vaderlandsche heiligen zooals Norbertus en Gerlacus, maar ook aan de hertogen van Limburg, afstammelingen van Karel den Groote en voorvaderen van ons doorluchtig Vorstenhuis, die er begraven liggen, zoodat zij niet ten onrechte het Nederlandsche St. Dénis genoemd is. Vooral de crypte die geheel in den oorspronkelijken stijl is gerestaureerd, geldt voor een zeldzaam juweel van bouwkunst uit het Romaansche tijdperk.
rolduc bij vogelvlucht.
Ons voorstellende, in het volgend nummer van kerk en crypte een door afbeeldingen verduidelijkte beschrijving te geven, willen wij ditmaal, aan de hand van het straks genoemde feestgeschrift, in het kort den oorsprong en de geschiedenis her aloude abdij van Rolduc verhalen.
De schrijver der Annales Rodenses, die in het midden der twaalfde eeuw leefde en waarschijnlijk een kloosterling was van Rolduc, een tijd en ambtgenoot van den stichter, verhaalt dat een eerbiedwaardig, uit adellijken bloede te Antoing, in Vlaanderen, gesproten priester, Ailbertus, terwijl hij aan de stiftschool te Doornik de letteren onderwees, door God aangespoord werd om zijn vaderland te verlaten en God een heiligdom te stichten op de plaats, die hem herhaaldelijk in een droomgezicht werd getoond.
Op de roepstem des Heeren vertrekt de vrome priester met zijn beide broeders Thyemo en Walgerus. Op God alleen vertrouwend, richt hij zijn schreden niet naar het grondgebied zijner adellijke verwanten, maar neemt, na een langen en moeilijken tocht, zijn intrek bij graaf Adelbert van Saffenberch, die toen op zijn burcht te Rode ('s Hertogenrode) vertoefde. De pelgrim verzoekt nederig, in het gebied van den graaf de plaats te mogen opsporen, die God hem had getoond. De graaf stemt toe in zijn bede; en ziet, terwijl Gods ijverige dienaar rondzwerft, zoo verhaalt dichterlijk de middeleeuwsche schrijver, ontwaart hij midden in de dichtbegroeide wouden een open vlakte, met welig, bloemrijk gras bewassen, en rechts en links door heldere fonteinen besproeid; en eenige schreden verder gaande, ter plaatse waar nu de crypte en het priesterkoor liggen, heft hij vol vreugde de handen ten hemel, valt dankend op de knieën, het heele lichaam ter aarde gebogen: hij erkent de gezegende plek, die hem zoo levendig en zoo duidelijk in visioen getoond was. Terwijl hij in tranen en gebeden God dankt, hoort hij onder den grond een geklingel als van altaarbellen, ten teeken dit die plek aan 's Heeren dienst moest gewijd, en dat daar in den loop der eeuwen ontelbare malen het heilig Misoffer moest opgedragen werden.
De uitverkoren plaats was ook den inwoners bekend en heilig: zij hadden er dikwijls hemelsche verschijningen gezien, en herders, die naar die bloeiende zoden de kudden dreven, bevestigden, dat zij vaak op die plek liefelijke melodieën als van hemelsche geesten gehoord hadden. Daarom eerbiedigde men dat oord, en bleef het tot aan de komst van den dienaar Gods onbebouwd en onbewoond.
Overigens scheen Ailbertus, den bouwmeester, de plaats zeer geschikt tot zijn doel: er was hout in overvloed, een beek tot het aanleggen van vischvijvers in de nabijheid, steengroeven op korten afstand en rondom een vruchtbare grond ter bebouwing.
Terstond werd een noodkapel uit hout vervaardigd, waarin de vrome Ailbertus het eerst de heilige mis aan God opdroeg. In het jaar 1106 bouwde hij een priesterkoor in steen; maar toen Embrico, een rijk edelman aan de Aar, op de faam der heiligheid van Ailbertus, zich onder diens leiding, met zijn familie aan den dienst des Heeren had gewijd, en zijn rijke bezittingen aan het pas gestichte klooster had geschonken, werd dit, naar het schijnt, niet ruim genoeg aangelegd koor geslecht, en bouwde Ailbertus, ondersteund door Embrico, de crypte als onderbouw der kerk, die weldra zou volgen.
In het jaar 1108, den 13den December, feestdag der heilige Lucia, werd de plaats, bestemd voor de kerk van Rolduc en de krocht, plechtig ter eere van de H. Maagd en van den aartsengel Gabriël gewijd, door Otbertus, bisschop van Luik, wien een schaar van hooggeplaatste geestelijken, met name de aartsdiakenen van de bisdommen van Keulen en Luik, en tevens Bruno, aartsbisschop van Trier, terzijde stond. Ook Graaf Adelbert en zijn zoon Adolf knielden voor het altaar om vooraf in handen van den bisschop plechtig afstand te doen van den eigendom dier plaats en van de belendende bosschen en landerijen, en ze aan God den Heer, aan Maria en den aartsengel Gabriël te schenken.
De oorkonde der kerkwijding en van den afstand der bezittingen berust in de archieven van Rolduc.
Van het oogenblik af dat Ailbertus zich met zijn twee broeders op de uitgekozen plek had gevestigd, waren van alle zijden de landlieden toegestroomd om de woorden des heils uit zijn mond te vernemen en hem in ruil daarvoor van alle levensbehoeften te voorzien. Ailbertus toch had al zijn goederen onder de armen van zijn vaderland verdeeld, om de heilige armoede van Christus te omhelzen. Hij leefde van het werk zijner handen, gebruikte zelf noch vleesch noch wijn, maar oefende de gulste gastvrijheid jegens vreemdelingen.
In het jaar 1108 gaf bisschop Otbertus van Luik, bij gelegenheid van de wijding der crypte, aan de pas verrezen kloostergemeente het recht om haar eigen overste te kiezen. Die overste, aan wien de bisschop de waardigheid van abt zou schenken, bekwam de machtiging om te doopen, Gods woord te verkondigen en de geloovigen te begraven.
Reeds het volgend jaar kwamen zich geestelijken onder Ailbertus' leiding stellen en zoo groeide de jonge kloostergemeente voorspoedig aan, tot in 1111 een verschil van meening tusschen Ailbertus en Embrico den eerste bewoog zijn stichting te verlaten. Hij vertrok