academische studiën te gaan maken, had de heer Van Olderswoude weder iets gevoeld van de aloude belangstelling in den roem van zijn huis en zijner voorvaderen. En zoo was dan nu Arnout reeds geruimen tijd onder Minerva's zonen opgenomen, en eenmaal zoude hij als meester in de rechten zich de lauweren van doctoraat en promotie om de slapen slingeren; dit alles - zoo had Van Olderswoude bij het scheiden aan zijnen zoon erkend - dit alles zal mij ten minste in mijn ouderdom hier op Arentsburg weer vrede doen nemen met een leven, hetwelk ik bij mama's dood eerst geheel en al verwoest achtte. En zoo is te allen tijde de hopende mensch geweest. Ternauwernood heeft de hemel hem door een of anderen slag als verpletterd, of Gods goedheid doet ook weder een bloempje van vreugde ontluiken. Ja terwijl de mensch nog meent wanhopig te zijn, doordringt de genezende geur van het liefelijke bloempje reeds zachtkens heel zijn wezen.
Maar ach, mijn lezer, wie zal dan de ware woorden vinden voor de zielesmart, welke telkens en telkens opnieuw als genoodzaakt wordt het bloempje der hope weder te vertreden! En zoo is het hier in mijn verhaal. Arnout is nu reeds drie jaren aan de academie, maar trots alle vaderlijke zorgen voor toezicht en bewaking, vordert Arnout nu niet het minste meer met zijn studiën; van tijd tot tijd ontving de heer Van Olderswoude allerlei aanzoeken van Arnout om altoos meer geld, maar van eenig examen of graadverwerving hoorde de bedroefde vader niets. Bij iedere vacantie verzekerde Arnout, dat het volgend studiejaar hoogst waarschijnlijk papa zoude tevreden stellen, maar meer dan dit losse, onbeduidende gezegde gaf de eenmaal zoo rondborstige jongeling niet te vernemen. En hoe kon het eigenlijk anders? Onze goede, onze hartelijke gymnasiast was helaas! aan de academie de prooi geworden van eenige ellendelingen, die zooals zij zeiden, hem, den rijken zoon en erfgenaam van Arentsburg, eerst leeren zouden wat leven is. Geruimen tijd had Arnout nog den strijd aangebonden tegen deze droeve verzoekingen, welke de assche zijner arme moeder, om zoo te spreken, kwamen storen, maar om in dien feilen levensstrijd, die hier gestreden moest worden, te kunnen overwinnen, was een ijzeren volharding noodig geweest, een wilskracht, die door niets af te matten ware, zoodra zij eenmaal besloten had het gezelschap der boozen, trots alle aanlokkelijkheden, te mijden. Die degelijkheid, die zelfverwinning, Arnout bezat haar niet, ja, het scheen zelfs dat zijn aangeboren hartelijkheid hem hierin tot de grootste vijandin was geworden. Zoodoende was alle strijd hier spoedig in neerlaag veranderd; de studie en de academische lessen waren Arnout een gruwel geworden, maar het dobbelspel, eenige woeste wapenoefeningen, en helaas! een zeer groote verkwisting was, binnen weinige maanden, hem zoozeer tot behoefte geworden, dat hij geen grooter ramp meer kende, dan ter wille van zijns vaders
penningen, eenige dagen der maandenlange vacantie op Arentsburg te moeten slijten. O quantum mutatus! Aan den vuurgloed van Arnouts rijk gemoed verwarmen en koesteren zich nu een geheele kring van zekere lieden, lieden vol van het grofste egoïsme, lieden met Judasmerken in de gelaatstrekken; maar voor den ouden, welmeenenden vader begon het liefdevonkje in Arnouts harte hoe langer hoe flauwer te glimmen, ook al deed die grijze vader schier de u terste pogingen, om het kleine vonkje nog eens tot den ouden laaien en vroolijken gloed aan te blazen.
Nu is het winter en terwijl de oude heer in de voorzaal van het kasteel op zijn antieken zetel nederzit, jaagt Februari hare sneeuwvlokken tegen de ramen van het verwarmde vertrek, en ruw loeit de rukwind in den schoorsteen. Tusschen al de barheden van dat weder doet de brievenbezorger den klopper van de kasteelpoort dreunen en weldra overhandigt een oude huisknecht den heer Van Olderswoude eenen brief. De grijsaard beziet den brief ter nauwernood of hij verzucht al treurende: Alweder hetzelfde postmerk! Ja, alweder dat zelfde postmerk der academie-stad, want al had de noode bezwijkende ouderliefde den heer Van Olderswoude bij den aanvang des jaars nog meer bewogen, een vrij aanzienlijke somme gelds bij zijn gelukwenschen aan Arnout op te zenden, er ging toch tegenwoordig schier geen dag voorbij, waarop de teleurgestelde schuldeischers van Arnout in de academie stad hunne vorderingen niet opzonden naar den heer Van Olderswoude op Arentsburg. En al die vorderingen, wat giftigen bijsmaak hadden zij. Overal riepen de woorden den lezer tegen, dat hier schulden werden vermeld, niet van buitengewone behoeften, niet eens van een kostbaar allerridderlijkst leven, helaas neen, de woeker van den gewetenloozen geldschieter, de schande van brooddronkenheid, zij waren hier aan het woord.
Wat zoude de bejaarde vader, de deftige heer Van Olderswoude beginnen? Ach, zoo dacht hij, waarom nam toch de hemel mijne Josephine weg? Vaders, het is waar, zij hebben de geschiktheid tot bevelen, zij trekken de groote lijnen van het levensgeluk voor de oogen hunner kinderen af, zij eischen gehoorzaamheid en beroepen zich op hun macht, maar het verwinnen der harten, zonder hetwelk alle gehoorzaamheid en navolging slechts slavernij en huichelen is, dat verwinnen der harten is alleen het werk der teederheid, der heilige moederliefde. Maar, zoo besloot de heer Van Olderswoude vol treurigheid, hoezeer ik mijne gade in deze zaak misse, er moet een einde komen aan den toestand, ik zal mijn reis aanvaarden.
Deze laatste woorden van den heer Van Olderswoude stonden in verband met een vroeger plan des grijsaards, hetwelk ook zijn boezemvriend, de parochie-pastoor, had goedgekeurd en hetwelk hierin bestond, dat de heer Van Olderswoude in eigen persoon en onverwacht ter academie-stad zoude reizen en Arnout gaan verrassen. Naar omstandigheden zoude dan verder worden gehandeld. Helaas! Wat schouwspel, wat treurigheden gaat de arme vader te gemoet. Gewis, Van Olderswoude, indien uwe diepbetreurde echtgenoote in dit uur haar graf verlaten mocht en nog eenmaal, als weleer, aan uwe zijde konde staan, zij, de edele, zij de barmhartige bij uitnemenheid, zij zoude bloedige tranen schreien over uw zieleleed en alles beproeven om Arnout te winnen. Maar ook, arme Vader! O, indien zij, die het oordeel Gods reeds heeft doorstaan, in dit droeve uur herleefde, zij zoude tusschen de tranen van het diepste medelijden ook tranen schreien over vroegere tekortkomingen en dwaze voorliefde, en woorden zoude zij lispelen van het droevigst zelfverwijt, woorden over het wind zaaien in het oppervlakkige kind en van het storm oogsten in den verwilderden jongeling.
(Slot volgt.)