Bisschop Karel Jozef von Hefele.
Den 5en Juni overleed in den ouderdom van vijf en tachtig jaar bisschop Karel Jozef von Hefele, een der beroemdste kerkvorsten op wie Duitschland roem heeft gedragen en een der grootste schrijvers der kerkelijke geschiedenis uit deze eeuw. Tot zijn zeventigste jaar legden de lijvige banden zijner Conciliengeschichte getuigenis af van zijn werkzaamheid als geleerde, maar eindelijk moest de onvermoeide bisschoppelijke geschiedvorscher de pen neerleggen: de last der jaren en van zijn bisschoppelijk ambt dwong hem, zijn arbeidsveld te beperken.
Den 15en Maart 1809 te Unterkochen bij Aalm in het koninkrijk Wurtemberg geboren, werd Hefele den 14en Augustus 1833 door den eersten bisschop van Rotenburg, mgr. Von Keiler, tot priester gewijd. Na acht maanden een plaats als kapelaan in een klein dorpje te hebben waargenomen, werd hij tot repetitor aan het Wilhelmsstift te Tübingen aangesteld, waar hij logica en physica onderwees en met zijn leerlingen de boeken van het Oude Testament en Herodotus las. Spoedig werd de jeugdige geleerde leeraar aan het gymnasium te Rotteweil benoemd en legde in 1835 te Stuttgart het examen als professor af, om zich nu geheel aan de philologische studiën te wijden.
Maar de goddelijke Voorzienigheid had voor hem een anderen en hoogeren werkkring in de katholieke Kerk bestemd. Door het beroep van den beroemden Möhler naar Munchen werd de leerstoel voor kerkelijke geschiedenis aan de theologische faculteit te Tübingen vacant, en als een der begaafdste leerlingen van den gevierden meester werd Hefele aangewezen, om daar de kerkelijke geschiedenis en aanverwante vakken te doceeren. In 1837 werd hij buitengewoon, in 1840 gewoon hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis aan de universiteit te Tübingen. In het laatste jaar behaalde Hefele het doctoraat in de godgeleerdheid naar aanleiding van zijn werk: ‘Geschiedenis der invoering van het Christendom in Zuidwest-Duitschland, vooral in Wurtemberg,’ en de verdediging van 40 Latijnsche theses in een openbare dissertatie.
Bij zijn voorlezingen nam Hefele ook de christelijke archaeologie op, die tot dusver ternauwernood aan een enkele katholieke faculteit vertegenwoordigd was en legde daarbij het zwaartepunt op de geschiedenis der christelijke schilder- en beeldhouwkunst. Toen een zijner medeprofessoren naar Freiburg beroepen werd, gaf Hefele bij zijn veel omvattende voorlezingen over kerkelijke geschiedenis nog anderhalf jaar moraal- en jarenlang pastoraal-theologie.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat door den roep, die van den beroemden geleerde over geheel Europa uitging, veel buitenlanders, vooral uit Zwitserland en de Rijnprovincie, naar Tübingen kwamen, om uit den mond van Hefele de lessen in katholieke godgeleerdheid, vooral kerkelijke geschiedenis, dogmatiek, moraal, exegese en kerkelijk recht te hooren.
In den herfst van het jaar 1841 had bisschop Von Keller bij de Kamer der Wurtembergsche Stenden een motie ingediend, waarin hij, tegenover de eigenmachtige en krenkende houding der regeering, een waardiger plaats voor de katholieke Kerk verlangde.
Professor Hefele werd door de kiezers als een der voorvechters in den parlementairen strijd afgevaardigd en verwisselde in 1842 de vreedzame gehoorzaal te Tübingen met de onstuimige Kamer te Stuttgart. Wel werd, ondanks de gronden van recht en billijkheid, door Hefele met zooveel welsprekendheid ontwikkeld, de bisschoppelijke motie met groote meerderheid verworpen, maar toch was deze eerste parlementaire stormloop op de liberale veste een bemoedigend verschijnsel van nieuw ontwaakt katholiek leven, en indien de Wurtembergsche katholieken thans volle en onverlette vrijheid genieten, hebben zij het voor een groot gedeelte aan den afgevaardigde Hefele te danken.
Maar ook als lid der Kamer maakte professor Hefele van zijn vrije oogenblikken in het belang der geschiedenis en letterkunde gebruik. In het jaar 1844 gaf hij zijn beroemde monographie over kardinaal Ximenes in het licht, die ook nu nog, met het oog op de stelselmatige geschiedvervalsching, op zoo groote schaal gedreven, van belang is.
Het hoofdwerk van Hefele is zijn Conciliengeschichte, waarvan hij zelf zeven dikke deelen heeft afgemaakt, terwijl niemand minder dan kardinaal Hergenröther daarna zijn taak over nam, en na diens dood professor Knöpfler te Munchen zich met de verdere voltooiing van dit reuzenwerk belastte.
In het jaar 1852-53 was professor Hefele