De Herderin. -
Gemoedelijk ook mag het tafereel van den grooten Millet genoemd worden, dat op onze vierde bladzijde prijkt; maar het is een gemoedelijkheid van hooger orde, die zich verheft tot de reine en kalme sferen der idylle. De schilderij, waarvan wij in dit nummer een reproductie geven, heeft evenals zijn tegenhanger, de Angelus, in den laatsten tijd druk van zich doen spreken. Men herinnert zich de beweging in de Fransche pers, toen laatstgenoemd doek, in eenvorigen jaargang afgebeeld, uit Amerika was teruggehaald, om de verzameling te verrijken van den heer Chauchart, den rijken en kunstlievenden eigenaar der Louvre-magazijnen te Parijs. Een zelfde juichkreet ging op, toen het den verzamelaar gelukt was, ook de Herderin van Millet, tot dusver het eigendom van den Belgischen minister Van Praet, machtig te worden. Dat had natuurlijk schatten gekost, maar.... de eer van Frankrijk was er mee gemoeid, en door alle rechtgeaarde Franschen werd dan ook de Herderin op haar zegevierenden teruchtocht naar ‘den schaapstal’ met geestdrift begroet.
De Herderin of eigenlijk de ‘Herderin met haar kudde,’ want onder dezen titel werd de schilderij het eerst tentoongesteld in den salon van 1864, was het uitgangspunt van een nieuw tijdperk in het kunstenaarsleven van Jean François Millet. Voor de eerste maal toonde de meedoogenlooze critiek zich gunstig voor den miskenden kunstenaar. Algemeen was men het eens, dat men hier met het werk van een schilder van den eersten rang te doen had. ‘Het mystieke gevoel, waarvan Millet bezeten is,’ schreef een der felste tegenstanders van zijn schildertrant, ‘toont zich hier zonder gezwollenheid, uitgedrukt door een juiste en krachtige teekening en een fraaie kleur. Er zijn wel enkele zwarte vlekken in de kudde, en de schapen zien er niet te best uit, maar het meisje dat ze hoedt, - kent gij veel figuren die zekerder geteekend, met meer doorschijnendheid en soliditeit geschilderd zijn. Let ook op den grond. Al de plans worden bestraald van uit den gezichteinder, en het licht kleurt volop den hemel, omringt de voorwerpen, vormt op het eerste plan een effect van tegelijk rijk en zacht schemerdonker, in één woord vervult het heele landschap met een warme harmonie.’ Op de tentoonstelling van 1867 verwierf de Herderin Millet een medaille eerste klasse: dat was de officieele wijding van zijn talent; toch dient er bij vermeld te worden, dat de jury, als om zich deze stoutmoedigheid te doen vergeven, eeremedailles toewees aan de schilders Cabanel en Gérôme. Maar dat doet er niet toe; voor de eerste maal ontving Millet een blijk van hoogachting zyner confraters; wat het publiek betreft, nu dit eenmaal door het officieele waarmerk gerustgesteld was, aarzelde het niet langer, voor de doeken van Millet te blijven staan. Overigens is misschien van alle schilderijen van Millet de Herderin het meest geschikt om aarzelende sympathieën voor hem te winnen: het is eenvoudig en bevallig.
Aan de kunstrechters, of hen, die zich daarvoor uitgeven, zij het nu overgelaten, uit te maken of de kunstwaarde van het doek precies opweegt tegen de liassen bankbiljetten, die de heer Chauchart in de schaal heeft moeten werpen, om er eigenaar van te worden. Ware kunst kan niet betaald worden, en met al het geld van de wereld is thans, nu den meester het penseel uit de hand gevallen is, geen tweede schilderij als zijn Herderin meer te koopen.