wordt. Namen leest men er uit alle landen: personen wier naam een blad der geschiedenis gebleven is, schreven hier een spreuk, een datum of enkel hunnen naam tegen de wanden neder; weer anderen deden het, die nooit meer genoemd zouden zijn, ware het niet dat bezoekers der groeven bij de beschreven muren stilstaan, en zich een plaatsje uitzoeken om door beitel of krijt de herinnering van hun bezoek aan de grot in den steen te vereeuwigen. Doch al dit sombere ziet men niet als men slechts den grooten breeden steenweg bewandelt; dan is alles lust, leven en genieting, waarheen het oog zich wende En de merel, de vink, het roodborstje en vele andere vogeltjes roepen van uit het jeugdig groen: ‘Ziet toch ons gebied eens rond; is het niet liefelijk, rijk en schoon?’ En men kan niet rustig doorgaan: onwillekeurig blijft men nu en dan staan om het steeds afwisselend landschap te genieten. Aan de linkerhand teekenen zich de torens van Limmel, Amby, Heer, Gronsveld af tegen het blauw des hemels: en ze liggen daar zoo rustig, zoo kalm, de kleine dorpen, alsof ze er enkel neergestrooid waren om het oog van den wandelaar te streelen.
Uren ver in 't rond kan men een groot nieuw gebouw zien, opgetrokken in rooden steen op het hoogste punt dezer landstreek. Dit is het ‘Huis der Afrikaansche Missiën of het Apostolisch College van Onze Lieve Vrouw van Lourdes.’ Eene grot is er ter eere der H. Maagd opgericht en deze is een geliefd bedeoord niet slechts voor de omgeving, maar uit alle deelen van het land, uit het naburige België en het aangrenzende Duitschland komen er de pelgrims hunne hulde aan Maria brengen, hare macht en hulp en voorspraak inroepen. Lourdes!.. dat woord heeft dan ook een toovermacht op het christelijk gemoed. Wat al genaden zijn aan dat zoete oord verbonden, wat wonderen gewrocht door de voorspraak van Haar, die eenmaal aan het arme kind, de gelukkige Bernardette verscheen, en sedert als het ware den vloed harer gunsten onophoudelijk en steeds milder doet stroomen. Is het wonder dat men tracht een ieder tot vereering van O.L.V. van Lourdes op te wekken?... Alhoewel er te Lourdes zelf altijd een overgroot aantal pelgrims zijn, is het toch aan betrekkelijk weinigen gegund (vergelijkenderwijze gesproken) ter plaatse zelf hulde aan Maria te brengen of hare hulp in te roepen Vandaar dat men overal het heilig bedeoord tracht na te bootsen, en men grotten ziet verrijzen met meer of mindere juistheid gebouwd naar het model der grot van Lourdes zelf. En met vreugde mag het gezegd worden: Waar ook eene grot verrijze, wordt ze bezocht, Maria wordt vereerd en aangeroepen en de invloed harer bescherming doet zich gevoelen. Het volgende waar verhaal moge hiervan een bewijs te meer zijn.
In een der hoofdstraten van Maastricht (juiste namen van straten en personen zullen wij niet geven) had de heer Kern een winkel in koloniale waren, die voor jaren onder de belangrijkste zaken van den kleinhandel gerekend was. Zijne ouders vóór hem hadden er wat men noemt ‘een burgerman's fortuin’ in verdiend, en hij zelf hoopte zich als welgesteld man terug te trekken, als zijne kinderen in staat zouden zijn de leiding der zaken op zich te nemen. Van den morgen tot den avond kon men den werkzamen man bezig zien, dapper ter zijde gestaan door zijne vrouw, die met een vriendelijk woord de klanten bediende en onvermoeid scheen, al was het soms overdruk in den winkel. En was er een vrij oogenblikje, dan wipte ze vroolijk de woonkamer binnen, waar moeders komst altijd gewenscht en noodzakelijk was. Zes kinderen waren in een dertiental jaren het ouderhart komen verheugen en gelijkerwijze de zorgen komen vermeerderen. Doch die zorgen vielen niet zwaar, en het opgeruimde hart der moeder maakte ze nog lichter dan ze waren, omdat hare teedere liefde elk ander gevoel overtrof. Vijf der zes kinderen vergezelden moeder des morgens ter kerke en zoo werd elke dag begonnen met God, met moed en lust voortgezet en 's avonds dankbaar overzien hoe de zegen van Boven op den arbeid had gerust.
Daar kwam de diphteritus, de vreeselijke keelziekte, die zoovele offers eischte in Maastricht. Beangstigd, beklemd was elk ouderhart; en nimmer was het deelnemend medelijden zoo groot als in deze algemeene beproeving Telkens als men hoorde van een sterfgeval, niet slechts bij vrienden maar bij bekenden en zelfs vreemden, kon men een traan van medelijden niet weerhouden en de moeders drukten hare kinderen vaster aan het hart, dankbaar dat hare lievelingen gespaard bleven en bevreesd voor elk volgend oogenblik. De druk bezochte kerken spraken luid van den angst, die aller hart omklemde en van het vertrouwen, dat men stelde in het gebed. Velen en velen werden opgeroepen om hunne plaats onder de engelen in te nemen, en vele ouders bleven in droefheid en rouw gedompeld achter. Onder dezen behoorden de Kerns. In veertien dagen tijd zagen ze drie hunner kinderen grafwaarts dragen. Toen het eerste stierf, een lief aanvallig ventje van vier jaar, was de moeder schier radeloos van smart, maar het diep bedroefde hart kon toch nog het fiat! uitspreken. ‘Uw wil geschiede, o Heer! maar bescherm ons en vraag geen offers meer’.... Tien en twaalf dagen later werden twee andere kinderen ziek: het allerkleinste, het Benjaminnetje, en een meisje van zeven jaar, en na een vreeselijk lijden stierven beide op denzelfden dag..... Toen schreide de moeder niet; haar oog bleef droog en ongevoelig scheen ze, maar ongevoelig ook voor alles. Ze was niet meer de liefhebbende, zorgvuldige moeder, die leefde met en voor de kinderen... de raad en steun van den echtgenoot... het vriendelijke zonnestraaltje waaraan alles in huis liefde, vreugde en welvaart ontleende.... In den winkel kon ze slechts noode helpen en als ze er verscheen, was het met een koud stroef gelaat, dat zelfs te afgetrokken was om veel medelijden te wekken.
Toen dagen en weken verliepen zonder dat hierin verandering kwam, werd Kern ongerust over den toestand zijner vrouw en raadpleegde een geneesheer. Maar wat vermag de kunst in gevallen als dit?... Afleiding is dan het eerste woord, en juist opgedrongen afleiding is der smart zoo hinderlijk. Men zou voort willen leven alleen met zijn leed, ongestoord blijven denken aan die we moesten missen... Slechts de kracht van Boven kan ons terug voeren tot den plicht, die ons hier te vervullen blijft; te vervullen naast het versch geopend graf, met een gapende wonde in het hart, met het zware kruis op de schouderen!
Dit begreep ook Kern en dagelijks bad hij vuriger dat die kracht van Boven zijne vrouw mocht- troosten, sterken en opwekken.
Langzamerhand begon men in de omgeving en in het huishouden aan den toestand gewoon te raken; maar in den winkel was het duidelijk merkbaar dat de vriendelijke, gedienstige voorkomenheid der vrouw een der voornaamste factoren geweest was voor de drukke klandizie, en nu deze ontbrak verliepen de zaken, niettegenstaande Kern's ijver en werkzaamheid.
Zoo naderde Paschen, het blijde feest, dit jaar nog opgewekter en schooner omdat het prachtig lenteweer er bijzonderen luister aan scheen toe te voegen. De boomen waren reeds getooid met het eerste zachte groen der ontluikende bladeren, en de zon, die er doorheen speelde, wierp bont geschakeerde schaduwen op den grond de eenvoudige lieve veldbloempjes vertoonden zich bij duizenden en verhieven fier haar sierlijke gekleurde kopjes als om het feest, dat een ieder blijde stemt, te huldigen. De lucht was bezwangerd met lentegeuren zooals men ze andere jaren gewoonlijk eerst vijf, zes weken later te genieten krijgt. Zulk weer lokte dan ook al wat kon naar buiten, en, na lang tegenstribbelen van juffrouw Kern, werd op Paaschmaandag besloten met de kinderen eene wandeling te maken.
Zonder hierover uit te weiden, leidde Kern de wandeling op Keer aan, naar de grot van Lourdes en onder den invloed en de bekoring der heerlijke omgeving, was men de grot genaderd zonder aan vermoeienis te denken. De kinderen zaten reeds op eene bank toen vader en moeder boven kwamen. Kern liet zijne oogen eene wijle over het prachtig landschap gaan en met volle teugen ademde hij het heerlijk natuurschoon in, door den goeden God zoo mild en ruim aan allen ter genieting aangeboden. Boven, hoog verheven boven het verrukkelijk dal staat de grot met het heilig beeld, overziende den omtrek mijlen ver, als om te zeggen: ‘Hier heb ik mij een bedeoord bereid, en geen leed in dit tranendal of het wordt hier verzacht.’
‘Kinderen’, klonk het waarschuwend uit den mond van Kern, en de rozenkransen werden in de hand genomen en het rozenhoedje hardop gebeden... En de vader keek liefdevol naar zijne kinderen, die met gebogen hoofdjes en de handjes smeekend gevouwen, baden ‘voor de intentie van vader.’ ‘Laat de kleinen tot mij komen,’ sprak immers de goddelijke Zaligmaker en Kern zei: ‘Hier zijn ze, Heer’ en het vertrouwen in zijn hart was zoo groot dat het den Hemelen geweld aan moest doen.
Juffrouw Kern intusschen zat vermoeid op een der banken voor de grot en slechts verstrooid bad ze mede. Zij zag hare kinderen bidden maar niet voor hen klopte haar hart: ze dacht slechts aan de kinderen, die ze had moeten missen, en moed, kracht, leven en hoop schenen verder van haar dan ooit. Onder de kille groene zoden op het kerkhof was hare liefde en al haar gevoel ter ruste gegaan met den schat, de drie engeltjes, die er aan de aarde waren toe vertrouwd.
Nadat het gebed geëindigd was, werd de terugtocht aangenomen. Over veld en akker, door kleine paadjes langs hagen of kronkelend tusschen struikgewas ging men over Bemelen huiswaarts, en als zilveren schelletjes weerklonken de vroolijke stemmen der kinderen, die speelden en liepen en stoeiden en geheel onder den invloed waren van den helderen zonneschijn, die niet enkel den aardboden verwarmde, maar ook stralen wierp in hun jeugdig gemoed en alles voor hen kleurde met lieflijke tinten vol leven en poëzie.
Alhoewel Kern zijn weg stil aan de zijde zijner vrouw vervolgde, was toch ook hij blij te moede; hij wist dat er uitkomst zou gegeven worden, daar had hij om gebeden... en werd ooit een levendig geloof beschaamd? ‘Vraag en gij zult verkrijgen.’ Op dat woord steunde hij met zeker en blij vertrouwen. Hoe en op welk uur dit gebed verhoord zou worden, dit was het geheim van Gods Voorzienigheid. Liefdevol zag hij naar zijne vrouw, de zwaar beproefde moeder, die niet kon deelen in zijn vertrouwen en zoo doende een kruis te dragen had, dat dubbel zwaar was.
De kinderen plukten bloemen: de eerste madeliefjes, de wilde boschviooltjes, de heldere sneeuwklokjes, en gaven vader en moeder van den overvloed hunner schatten te dragen.
‘Ik heb het! Ik heb het!’ klonk het op eens uit juffrouw Kern 's mond en zij toonde aan haar man een vierbladig klavertakje, dat ze in het veld ontdekt had. Dit kleine takje, in schijn zoo'n nietigheid, was het middel door Maria gebezigd om de wilskracht der moeder op te wekken. Onder de onschuldige vormen, die het bijgeloof aanneemt, behoort bij velen het ‘klaverblad van vieren’ als onderpand van geluk. Hoogst zelden kan men het vinden. Juffrouw Kern nu had er van hare jeugd af vruchteloos naar gezocht, en nu ze het bezat was ze zoo vol van die vondst, dat ze direct druk begon te vertellen van de gelegenheden en de plaatsen waar ze het gezocht had, zonder zich zelve rekenschap te geven, dat ze uit de dofheid getreden was, die haar zoo lang gekluisterd hield. Maar Kern zag hierin de werking van Boven: dankbaar hief hij het oog hemelwaarts en zich omkeerende naar de grot, sprak hij uit het diepst zijns harten.
‘Van U kwam deze hulp, o Maria! aan U voor eeuwig mijn dank.’
Maastricht, Mei 1893.
A.B.