fijn besneden gelaat. Een seconde is het doodstil op het plein.
‘Scheurt ze los,’ roept de president, ‘hij moet sterven!’
Brullend werpt zich de menigte op den terdoodveroordeelde. Twintig vuisten grijpen het jonge meisje vast.
Onder de toeschouwers ontstaat evenwel eenig gemor, het zijn de vrouwen. Uit de megera-gezichten spreekt medelijden.
Ook over Charlotte Cazotte hadden de vrouwen zich erbarmd. Het was denzelfden morgen geweest. Voor den beul Maillard stond aangeklaagd en veroordeeld de heer de Cazotte, schrijver en royalist. Ook hem beschermde zijn dochter, een meisje van zeventien jaar, met haar lichaam. Geen slagen of stooten konden haar van beur vader scheiden. Met bidden en tranen had zij de vrouwen geroerd en haar vader gered. Dat was in de nabijheid der Tuilcrieën. Zou het nu gezegd kunnen worden, dat de vrouwen der abdij hardvochtiger geweest waren?
‘Neen, niet den dood! Generaal Sombreuil moet leven! Hij moet in het leven blijven als burger Cazotte!’
De een in den hoop vreest den ander. Eén woord maar van verdenking en de naam van hem, dien de ander in het verderf wil storten, staat in het gebouw van het ministerie van Justitie, door de hand van Danton geteekend, op de lijst der veroordeelden. Een diepe stilte treedt in.
‘Dat was burger Cazotte!’ zegt de president. ‘Deze is echter generaal Sombreuil, die het volk wapens geweigerd heeft. Hebt gij het vergeten?’
Een woest gebrul volgt op deze vraag.
‘Den dood!’ schreeuwen de mannen.
‘Hij moet leven!’ tieren de vrouwen.
‘Den dood!’ roept nog eenmaal de president
Schril klinkt een stem uit den hoop:
‘Burger, kent gij mij? Is het waar dat gij de gewezen lakei Mathieu zijt en dat gij van uw gewezen meester uit het buitenland brieven ontvingt?’
De Conventie had onlangs op briefwisseling met de uitgewekenen de doodstraf gesteld.
Het is niet duidelijk wie bedoeld wordt. De president verbleekt. Niemand vraagt naar den schuldige. De president opent den mond.
‘Het volk wil het,’ zegt hij, ‘welaan, burger Sombreuil zij het leven geschonken!’
Freule de Sombreuil slaakt een blijden kreet en omhelst haar vader. De kring rondom hen wordt geopend. Vader en dochter beijveren zich om weg te gaan. Ter zijde, weinige schreden van hen verwijderd, bevindt zich de wagen met de bloedige lijken. Daar staat een kerel voor hen, een plompe, verlepte gestalte. In zijn handen houdt hij een groot glas, rood gekleurd, vol menschenbloed.
‘Je vader zal je hebben!’ roept hij uit, ‘maar drink dit eerst! Tot op den laatsten druppel moet je het uitdrinken, op het welzijn der natie!’
Onder groot gejuich sluit zich de kring weer. Uit het gelaat der vrouwen spreekt geen medelijden meer, maar dierlijke wellust. ‘Drink!’ brullen honderden kelen, ‘drink! drink!’
Freule de Sombreuil leunt half onmachtig tegen haar vader.
‘Drink!’ brullen allen in de grootste opgewondenheid, ‘drink, of je vader moet sterven. Bloed moet het zijn, dit of het andere.’
Een fijne, sneeuwwitte hand strekt zich sidderend, weifelend naar het glas uit.
‘Op het welzijn der natie!’ klinkt het over het plein.
Het glas valt op het plaveisel in stukken; het is leeg.
De generaal verwijdert zich. In zijn armen draagt hij zijn bewusteloos maar dapper kind. Uit de abdij achter hem klinkt een angstkreet. Het is graaf Montmorin, die door de pieken der woestelingen omkomt.