Minister Beernaert.
De gebeurtenissen der laatste weken in België hebben den naam van minister Beernaert, onder wiens leiding het netelige vraagstuk der grondwetsherziening tot oplossing is gekomen, weer op ieders lippen gebracht. Velen zullen daarom ook met genoegen het portret beschouwen van den begaafden, energieken man, die onder de katholieke staatslieden van den jongsten tijd een eereplaats inneemt, en wiens verdiensten, blijkens de vele ridderorden, waarmee zijn borst prijkt, zoowel door den eigen koning als door vreemde souvereinen erkend en beloond zijn.
Den 24sten Juli 1829 te Ostende geboren, waar zijn vader een voorname betrekking bekleedde bij de registratie en domeinen, ontving hij het eerste onderricht van zijn moeder, volgens de toen algemeen in zwang zijnde methode van Jacotot.
Eerst voor enkele jaren overleden, heeft zij de voldoening mogen smaken, den veelbelovenden zoon de hoogste ambten met het schitterendst gevolg te zien bekleeden.
Nog geen twintig jaar oud, behaalde hij reeds, en wel met de grootste onderscheiding, het diploma van doctor in de rechten aan de hoogeschool te Leuven, en een jaar later bleef hij overwinnaar in een prijskamp tusschen de verschillende hoogescholen.
Weldra had de jeugdige rechtsgeleerde zich een buitengewonen roep in de welsprekendheid en rethorica verworven en op nauwelijks dertigjarigen leeftijd was hij al opgenomen onder de advocaten aan het hof van cassatie te Brussel.
Tot 1873 onthield de heer Beernaert zich van alle deelneming aan de politiek en wijdde zich uitsluitend aan zijn praktijk en de studie der rechtswetenschap. In genoemd jaar evenwel wist de toenmalige minister-president, de heer Malou, hem te bewegen, in zijn kabinet zitting te nemen en de portefeuille van Openbare Werken te aanvaarden. Wat nog maar zelden gezien is, geschiedde hier: de schrandere rechtsgeleerde werd een uitstekend ingenieur.
Vijf jaar lang bestuurde hij het departement van Openbare Werken en onder zijn bestuur kwamen grootsche werken tot stand, waaraan zijn naam voor altijd verbonden zal blijven.
minister beernaert.
Toen in 1878 het ministerie Malou moest aftreden, keerde de heer Beernaert tot zijn rechtsgeleerde praktijk terug, maar onttrok zich toch niet geheel en al aan het politieke leven, daar hij in 1874 door het arrondissement Thielt naar de Kamer was afgevaardigd. Ook buiten de Kamer deed zich zijn invloed gelden en met Malou, Victor Jacobs en Woeste reorganiseerde hij de katholieke partij, leidde als voorzitter der conservatieve vereeniging van Brussel en van den Bond der katholieke vereenigingen van het heele land, den strijd tegen het liberale kabinet Frère-Graux, dat zich door zijn schoolstrijd zoo gehaat had gemaakt, en wist den katholieken bij de Juni-verkiezingen van 1884 een schitterende zegepraal te verschaffen.
Weer nam de heer Beernaert achter de groene tafel plaats, en verkreeg het beheer over het nieuw ingestelde ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken. Na het ontslag van de heeren Malou, Jacobs en Woeste werd de heer Beernaert tot minister van Financiën en voorzitter van den ministerraad benoemd.
Als een bewijs der onbaatzuchtigheid van dezen staatsman zij hier aangestipt, dat hij, om zijn land en zijn partij te dienen, niet geaarzeld heeft, tot tweemaal toe zijn rechtsgeleerde praktijk te laten varen, die hem, naar men wil, niet minder dan honderdduizend franks per jaar opbracht.
Nadat hij voor den tweeden keer de leiding der regeering had op zich genomen, heeft de bekwame staatsman met veel beleid de zaken des lands bestuurd, en al heeft misschien nooit een minister in België met zooveel moeilijkheden te kampen gehad als hij, van hem mag gezegd worden, dat hij voor den strijd niet terugschrikte. En zonder nu zijn staatkunde der laatste jaren te beoordeelen, zonder te willen uitmaken, of de onder zijn bestuur en door zijn toedoen genomen beslissing in zake de grondwetsherziening te prijzen of te laken is, zal men hem de eer moeten nageven van te zijn een groot staatsman en een voortreffelijk katholiek.