van Wallis, munt uit in het zetten van thee en het klaarmaken van boterhammen.
Ook verscheidene koningen uit den ouden tijd acht en het niet beneden zich, tot de keuken af te dalen. Lodewijk XIII was een uitstekende kok en vooral handig in het lardeeren. Hij had ook veel liefhebberij in het kweeken van vogels en in tuinwerk en wist als een bekwaam handwerksman leer, hout en ijzer te bewerken. Daartoe bepaalde zich zijn kunstvaardigheid nog niet: als leerling van Vouet, had hij het binnen korten tijd in het pastelteekenen tot een redelijke hoogte gebracht en maakte een goedgelijkend portret van zijn geliefkoosden schildknaap. In zijn verloren oogenblikken componeerde hij muziek of schoor den dienaren van het paleis den baard af. Op zekeren keer kreeg hij in het hoofd ze allemaal kaal te scheren en liet hun alleen een klein vlokje haar aan de kin. Alleen Richelieu, met wien niet te gekscheren viel, ontkwam aan die algemeene scheerpartij.
Onder Lodewijk XIV werd er bijzonder werk gemaakt van de tafel; zelf had de groote koning daar niet het minste talent voor, maar de aanzienlijkste dames van het hof versmaadden het niet, zich met den pot te bemoeien. Madame de Maintenon is bekend als de uitvindster der côlelettes en papillottes, terwijl aan de prinses Conti de eer toekomt der uitvinding van het carré de mouton. Op haar buitenverblijf der Rochers roerde madame de Sevigné met haar aristocratische vingers het beslag voor overheerlijke wafels, waarop zij haast even trotsch was als op haar vermaarde Brieven, die anders duidelijk blijken geschreven te zijn met het doel om aan het hof genoten te worden.
Lodewijk XVIII verwaardigde zich wel, les te nemen van den beroemden kok Carême en mocht zich eens diens lofspraak verwerven wegens de leerzaamheid, die hij toonde in het opvolgen van zijn kostbare wenken.
Groot liefhebber van mosselen, had hij aan Talleyrand een recept geleerd voor een Cayenne-pepersaus, waardoor de smaak van dat gerecht nog bijzonder verhoogd kon worden. Eens dat Talleyrand den koning enkele opmerkingen meedeelde van diens keukenmeester, zei de vorst: ‘Carême. heeft gelijk, maar ik ben bang dat ik in den eersten tijd geen minister van de openbare keuken zal kunnen benoemen.’