De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1892-1893)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe gestrenge heeren.De gestrenge heiligen Mamertus, Pancratius en Servatius (op sommige plaatsen wordt de H. Bonifacius onder 't drietal geteld) hebben van oudsher, vooral op de grenzen van Duitschland en in het keizerrijk zelf, een slechten roep en sedert zij aan den ouden Frits hunne macht hebben getoond, oogenschijnlijk met recht. Zooals de geschiedenis meldt, had de groote koning eens aan zijn tuinman last gegeven, om in Sans-Souci de broeikasplanten buiten te brengen en toen de ervaren tuinman hem antwoordde, dat men eerst de gestrenge heiligen moest afwachten, werd de monarch kwaad over wat hij noemde het bijgeloof van den ouden man, en beval de oranjeboomen op den 10en Mei in de vrije lucht te brengen en... op den 11en waren zij alle doodgevroren. De landman en warmoezenier hebben maar al te vaak over de nachtvorsten te klagen, die zoo dikwijls omstreeks half Mei invallen en de teere ‘harten’ van de pas ontsproten halmen of knoppen beschadigen. Hoe over 't algemeen een nachtvorst ontstaat is gemakkelijk te verklaren. Bij helder weer zendt de zon hare stralen naar de aarde; deze zuigt ze op en de grond wordt door haar verwarmd, zoodat hij overdag warmer is dan de lucht boven hem, want deze ontvangt hare warmte eerst van den grond en is dus op eenige hoogte aanmerkelijk koeler dan beneden. In heldere nachten heeft het omgekeerde plaats. De aarde straalt hare warmte in de donkere ruimte uit, verliest derhalve warmte en wordt afgekoeld; de lucht, welke zich boven den grond bevindt, bezit deze eigenschap in veel geringere mate, zij wordt eerst koud door met den grond in aanraking te komen. Bij helder weer des nachts is de grond dus koeler dan de zich boven hem bevindende lucht. Een scherm, op eenigerlei wijze uitgespannen, onderbreekt de warmteuitstraling; onder een linnen zeil blijft de sterke afkoeling achterwege. Een wolkensluier werkt op dezelfde wijze en bij bewolkte lucht verliest de grond door uitstraling geen noemenswaardige warmte. In heldere nachten kan de grondwarmte dus onder het vriespunt dalen, terwijl de lucht eenige voeten boven de aarde nog een paar graden warmte aan wijst. Alsdan rijptGa naar voetnoot1) en vriest het op den grond, terwijl het daar boven (bijv. in hooge boomen) niet vriest. Deze toestand treedt juist 't meest in 't voorjaar op, als de lucht over 't geheel nog niet veel boven nul graden verwarmd is. De rijp- en ijsvorming bij niet zeer koude lucht heeft meestal plaats in den tijd, waarin een levendige plantengroei is begonnen. De halmspitsen en botten der boomen, die naar alle richtingen warmte uitstralen, zijn het meest aan af koeling blootgesteld en daarvoor zijn de nachtvorsten in Mei zoo noodlottig. Zooals wij aanstonds zullen zien is de regelmatigheid van haar optreden niet zoo groot, als het volksgeloof wel meent, maar het verschijnsel der Meivorst is en blijft toch zeer opvallend en de weerkundigen hebben er herhaaldelijk over geschreven. Gedurende vele jaren vond een proeve over het ontstaan der Meivorst door Erman veel aanhangers. Het is bekend, dat omstreeks 13 November een groot aantal vallende sterren worden waargenomen, die soms zeer schitterend zijn. Een half jaar later, dus omstreeks 13 Mei, is deze zwerm vallende sterren weder in de nabijheid der aarde maar op de dagzijde, d.w.z. tusschen aarde en zon. Erman nam aan, dat deze zwerm zijn schaduw op den aardbol wierp, met andere woorden, dat daardoor het zonlicht deels onderschept werd en aldus, door verzwakking der zonnestralen, eene afkoeling der aarde werd veroorzaakt. Dit klonk nu wel heel aardig en aannemelijk, maar het hield tegenover latere ondervinding geen steek. Wan- | |
[pagina 348]
| |
fazanten schieten.
| |
[pagina 349]
| |
neer de Meivorsten inderdaad een uitwerksel waren van sterrenkundige voorvallen, moesten zij ook elk jaar, zoo al niet in gelijke hevigheid - want de sterrenzwerm kon immers op verschillende plaatsen eene verschillende dikte bevitten - maar dan toch precies omstreeks denzelfden tijd invallen; dit nu heeft niet altijd plaats. Tweedens moest de afkoeling zich gelijktijdig over de geheele oppervlakte der aarde doen gevoelen, en dat is nog veel minder het geval. De Meivorsten zijn, zooals een nauwkeurig onderzoek heeft aan 't licht gebracht, uitsluitend een Europeesch natuurverschijnsel. Van den eenen kant strekken zij zich uit van Zweden tot het Oeralgebergte, van de andere zijde tot Alpen en Pyreneeën.
dansles, naar de schilderij van l. scassai.
Volgens de onderzoekingen van Aszmann | |
[pagina 350]
| |
worden zij reeds in het begin van Mei voorbereid, doordat er zich over de noordelijke en noordwestelijke zeeën een laag van koude, heldere lucht verzamelt. Tegen den 11en Mei, of ook wel iets vroeger of later, begint deze koude lucht in het midden van Zweden in te dringen en van daar stroomt zij al wervelend naar het zuiden en het zuidoosten. De eene strooming gaat over den Botnischen zeeboezem en brengt koude in Rusland, waar men haar tot in het Oeralgebergte kan volgen; de andere gaat over Denemarken en komt zoo tot ons, en vervolgens naar Duitschland en Frankrijk. Langzamerhand neemt zij waterdamp mede en als zij de Alpen en Pyreneeën heeft bereikt, is zij reeds zoo vochtig geworden, dat zij wolken vormt; dan houdt hare afkoelende werking op en daarom duurt het verschijnsel slechts tot aan de zooeven genoemde grenzen. Waarom deze koude luchtstroomen met zulk een merkwaardige regelmaat van Zweden naar 't zuiden trekken, laat zich niet voldoende verklaren. Wij zien er dan ook van af om te trachten dit begrijpelijk te maken. Wij willen alleen zeggen, dat er hier geen sprake is, noch kan zijn van eene wonderbare weersgesteldheid, die zich met zeldzame regelmatigheid herhaalt. Ten eerste gebeurt het niet zelden, dat de gestrenge heeren óf vroeger óf later komen, zij blijven zelfs soms uit tot 20 Mei; tweedens staan zij niet alleen; bij dezelfde weersgesteldheid, zooals er in 't begin van Mei in Europa pleegt te heerschen, komen, zooals de weerberichten der metereologische instituten aanwijzen, juist dezelfde koude neerslagen ook op andere tijden, nl in April of Juni voor. Zij worden dan niet zoo licht opgemerkt, omdat zij alsdan minder schade veroorzaken. In Juni b.v. is de verwarming van het geheele noordelijk halfrond zoo ver vooruit gegaan en zijn de nachten zoo kort geworden, dat het niet meer vriezen kan, ook al daalt de temperatuur 6-8 graden. Zoodra de afkoeling niet onder 8 graden gaat, doet zij aan den oogst geen schade meer en wordt derhalve door den landman niet gevreesd. In April voert de tegenovergestelde oorzaak tot hetzelfde doel, de plantengroei is in deze maand in den regel nog niet zoo ver, dat de vorst haar schaadt. Verleden jaar in April (8 April 1892) hebben wij een tamelijk sterken kouden neerslag beleefd, die vooral in het zuiden van Hongarije veel nadeel heeft berokkend. Wanneer de warmte in Mei tamelijk hoog is, gaan de gestrenge heeren meestal onopgemerkt voorbij, omdat alsdan de warmte van den grond niet tot rijpvorming wordt afgekoeld. Dikwijls is er gevraagd wat men kan doen om de schadelijke werking der Meivorsten óf te keeren óf te voorkomen De wetenschap bezit tot dusverre slechts één middel. De landman moet het gezaaide of geplante tegen uitstraling beschutten, door er een scherm over heen te spannen. Dit kan natuurlijk niet een scherm van zeildoek zijn, maar van rook, door op de noordzijde der velden een kwalmend vuur te ontsteken. Turf en teer eigenen zich daartoe het beste. Men kan dit automatisch ontsteken, door een draad over het veld te spannen, die door toenemende koude krimpt en, als hij ver genoeg gekrompen is, door den eenen of anderen mechanieken toestel ontbranding teweeg brengt. De vuren moeten worden ontstoken op het tijdstip, dat de grond het koudste wordt, te weten 1-2 uren vóór den opgang der zon. Natuurlijk kan de toepassing in 't groot alleen de moeiten en kosten loonen; bij kleine akkers, bezaaid of beplant met alledaagsche gewassen, zouden de onkosten het bedrag van den oogst verre overschrijden. Door telegraphische weerberichten uit Zweden gewaarschuwd voor het naderen van koude luchtstroomen, zou men reeds een paar dagen voor de komst van deze onwelkome gasten de laatste hand aan de voorzorgsmaatregelen kunnen leggen. Het gaat er mee als met verzekeringen; men legt zich een last op, die elk jaar wederkeert, om een onzekere, maar in elk geval zeer groote schade te ontwijken. Roermond. W. |
|