| |
De Parochie van St. Hillegaerd
(St. Hildegardis) te Hillegersberg.
Op ongeveer een uur afstands van 't groot en machtig Rotterdam, Neerlands tweede koopstad, ligt een lieflijk dorp, 't aloude Hil- | |
| |
legersberg, een uitspanningsoord der burgers en kooplieden van Rotte's kroon. Langs groene wegen, met bladervolle boomen beplant, met schilderachtige villa's rechts en links van de weg, wandelt men in de lente en zomer naar dit dorp.
christophorus.
Kalmte en rust heerschen daar in dat vriendelijke dorp, en menig handeldrijvend burger zal bij 't rustig aanschouwen der rijk gebloemde priëelen, vol schakeering en de groene weiden zich uit zijn schooljaren de versregelen van Delftsland's dichter Poot herinnerd hebben:
Hoe biedt de wereld ons haar beste zaeken buiten, Ten trots der rijkste stadt! Geen vest, hoe ruim, kan ooit de schoonheên binnensluiten Die 't breede groen omvat!
Bij een wandeling door 't dorp aanschouwt men daar een eigenaardig raadhuis, met een wapen in den gevel, waarop een vrouwtje met
| |
| |
afscheid van moeder en kind, naar de schilderij van g. von thoren.
| |
| |
een voorschoot met zand staat afgebeeld, beneden een ruïne van een ouden burcht of kasteel en een aloud kerkgebouw.
De ruïne is een laatste overblijfsel van een der krachtige en machtige kasteelen uit de landen van Maas, Rotte en Schie; de nog bestaande kerk was eenmaal de katholieke kapel van 't kasteel en 't bedehuis der landlieden uit den omtrek.
Daar deze kapel weleer één geheel vormde met 't kasteel, zooals op de afbeelding te zien is, en omdat zij ook na de verwoesting van 't kasteel, tijdens de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten het bedehuis bleef der katholieken van Hillegersberg en omstreken, totdat ten tijde der Hervorming de laatste herder werd verjaagd en de kudde verstrooid, en bovendien de geschiedenis der katholieken aldààr tot op den huidigen dag, nu de parochie van Hillegersberg wederom een eigen kerk met pastoor en kapelaan bezit, den lezer belang zal inboezemen, - daarom willen we eens de geschiedenis verhalen van 't kasteel, van de kapel, (later parochiekerk), en van den toestand der katholieken van Hillegersberg tijdens en na de hervorming, alsmede van de stichting der nieuwe parochie en kerk van Sint Hildegardis.
| |
I.
't Kasteel (van ouds genaamd Reuzenhuis) te Hillegersberg.
De volksoverlevering geeft verschillende verhalen omtrent de oorsprong van dit kasteel; 't eene klimt op tot voor de zondvloed. Enoch's woeste zonen zouden dezen burcht gesticht hebben. Een ander daalt af tot de Romeinen, die, onder meer versterkte plaatsen in ons land, ook dezen burcht zouden gebouwd hebben; doch 't diepst ligt in het geheugen van 't volk bewaard, dat eenmaal een reuzin Hillegond genaamd, met een voorschoot zand, door haar aan 't strand der zee gehaald, den moerassigen bodem op de plaats, waar thans nog de ruïne van 't oude kasteel staat, heeft aangeplempt, wonderbaar tot een bergje opgehoogd, en daarop 't kasteel gebouwd heeft. Naar haar zou dan van oudsher deze zandheuvel Hillegonda's berg en 't kasteel reuzenhuis genoemd zijn.
Wij laten in 't midden, of een der volksverhalen een kern van waarheid bevat, maar zeker is 't, dat het kasteel te Hillegersberg een der oudste en eerste burchten van ons vaderland geweest is en ten minste dagteekent uit de vroegste riddertijden.
Een sterk en verheven kasteel, gaf 't een ruim uitzicht over 't Hellemeer, de oude naam voor de rivier de Maas, die in overoude tijden, voordat de zware dijk, welke te Kralingen begint, door de stad Rotterdam loopt en thans een harer drukste straten vormt, de Hoogstraat, tot dicht bij dit kasteel moet geloopen hebben,Ga naar voetnoot(i) Lang, zeer lang moet het wel ge leden zijn, dat de Maas tot dicht bij Hillegersberg kwam, want naar aanleiding van dien ouden dijk der Maas gaat nu nog in geheel ons land 't spreekwoord rond: ‘zoo oud als de weg van Kralingen.’
Gaf 't kasteel een uitzicht op de vijanden, die op vlotten of schepen naderden, 't was bij hoogen waterstand ook een toevluchtsoord voor de landlieden, die bij den heer van 't kasteel vrije herberg vonden. Wat wonder dus, dat we den meester van dezen sterken burcht ook zien optreden als den landheer van Hillegersberg, die de landlieden voor de roofzucht van vreemden beschermt. Hoog in aanzien bij hen schijnen meerdere heeren dezer heerlijkheid gestaan te hebben, want toen te Hillegersberg in de XIVde eeuw een dichter werd geboren, die veel naam maakte in den lande, en zelfs eenmaal voor 't hof van Albrecht van Beieren op Paasch- en Kerst-avond zong, en die de gebreken van zijn tijd onbarmhartig durfde geeselen zonder iemand te ontzien, dan kan geconstateerd worden, dat men nimmer een klacht hoorde uit zijn mond over de heeren van 't kasteel zijner geboorteplaats. Hij leefde ook rustig in de schaduw van het kasteel tot in hoogen ouderdom, en heeft ongetwijfeld menigen winteravond, b.v. op 't hoogtij van Kerstmis, als een rechte minstreel zijn lied gezongen voor de edele heeren en vrouwen in de ruime ridderzaal. Hoe verrukkelijk zullen die avonden geweest zijn, wanneer hij in zijn jeugd daar optrad, om in zoete taal den dronk van Sint Geerteminne te vertolken, die als een afscheidsgroet en dronk in de middeleeuwen alom gebruikelijk was; hoe diep ernstig ook waren de uren, waarop hij als bejaard dichter, staande in 't wijde kleed, waarover de grijze baard statig nederhing, de oorzaken bezong, die aanleiding gaven tot den onzaligen krijg der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Dan gaf hij al de machtigen dezer aarde zijn strenge vermaningen, dan bracht hij hun hun overtredingen van 's Heeren wet, het breken met den waren geest van het christendom onder 't oog!
De Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, die ons vaderland schier een eeuw lang in twee partijen verdeelden, in het midden der XIVde eeuw onder den Hollandschen graaf Willem V een aanvang namen, en na een korten stilstand onder graaf Willem VI in alle heftigheid wederom opstaken onder de grafelijke regeering van Jacoba van Beieren, waren ook de ondergang voor 't oude kasteel. Wat de edele Willem van Hillegaersberg niet had kunnen vermoeden, gebeurde eenigen tijd na zijn dood. Waren meerdere kasteelen der Hoeksche edelen verwoest door de soldaten van Jan van Beieren, op weerwraak zonnen de Hoekschen en na de overwinning van Jacoba van Beieren op de Kabeljauwschen in 1426 waren 't de Kennemers, die onder Willem Nagel rondtrokken om de kasteelen der Kabeljauwschen te verwoesten. Vooral hadden zij 't gemunt op de kasteelen in Schieland, der Kabeljaauwsche edelen; en door hen werd ook 't oudste kasteel van Schieland, het kasteel te Hillegersberg, verwoest, dat toen bewoond werd door heer Adriaan van Matenesse, die 't als erfgoed had ontvangen van heer Kerstant van den Berge, die omstreeks 1415 kinderloos was gestorven.
De verwoesting van dit kasteel, zoo dierbaar om de vele herinneringen daaraan verbonden, is nimmer uit het geheugen der bewoners van Schieland gewischt. Van geslacht tot geslacht heeft men den ondergang van deze sterke burcht en veste overgeleverd en uit dankbare herinnering aan dat toevluchtsoord der vaderen in de ure van nood en gevaar, laat Smits, de dichter der Rotte, dit riviertje, waaraan Rotterdam zijn naam ontleent, en dat voorbij Hillegersberg stroomt optreden, om een treurzang aan het verwoeste kasteel te wijden.
| |
II.
De kapel nabij 't kasteel.
Gelijk men uit de afbeelding ziet, lag in de nabijheid van 't kasteel een kapel. Deze werd gebouwd in de vroegste tijden van 't christendom in ons land. Zij was het bedehuis der Heeren van 't kasteel en de naburige landlieden; vóór de hervorming was zij toegewijd aan den H. Willebrordus, den Apostel van ons vaderland, en aan de heilige Abdis van den Rupertusberg bij Bingen (Rijnprovincie) de Heilige Hillegardis, beiden leden der Orde van den H. Benedictus.
Tot aan de kerkhervorming is dit bedehuis in nauwe betrekking gebleven met de orde van den H. Benedictus, want de laatste pastoor van Hillegersberg, J. Regneri, werd nog aangesteld door den Benedictijner Abt van Sint Paulus te Utrecht. Deze innige betrekking met genoemde orde, in verband gebracht met den alouden oorsprong van het kasteel, met den naam van den eersten patroonheilige, den H. Willebrordus, wijst ons ondubbelzinnig aan, dat het heilig geloof te Hillegersberg verkondigd werd door de eerste zonen van den H. Benedictus in ons vaderland en 't is geenszins vermetel te beweren, dat de H. Willebrordus alhier de heidenen tot het christendom bekeerd heeft. Het is toch bekend, dat Willebrordus aan de monding van den Rijn in ons vaderland landde, zich naar 't versterkt kasteel Wiltenburg, later Utrecht, begaf en van daar uit naar meerdere versterkte plaatsen van ons land, waaronder de oude burcht van Hillegersberg waarschijnlijk behoorde.
Is 't geloof alhier door de zonen van den H. Benedictus, wellicht door Willebrordus zelf verkondigd, minstens tot aan de XIIIde eeuw is de kapel ook bediend of is in de geestelijke zorg voor deze kapel voorzien door de orde van den H. Benedictus. De keuze van eene 2de patroonheilige, de H. Hildegardis, een heilige derzelfde orde uit de XIIde eeuw, (Sint Hildegardis geb. 1098 stierf 1179), duidt ons dit aan; wij zien immers steeds de verschillende orden der H. Kerk, de heiligen van hun eigen orde bijzonderlijk vereeren en tot patronen hunner kerken, kapellen en kloosters verheffen.
Bij de verwoesting van 't kasteel in 1426 werd de kapel als huis Gods gespaard. De Middeleeuwen, hoe ruw zij ook worden afgeschilderd, bezaten te veel geloof om 't huis des Heeren te ontheiligen. Daar het kasteel toen niet weer herbouwd werd, bleef de kapel alleen over voor 't gebruik der landlieden en bij de toeneming der bevolking werd zij weldra verheven tot parochiekerk, die door een eigen pastoor bediend werd, totdat in 1572 de laatste pastoor verdreven werd.
De viering van een patrones naast een patroon, gelijk bij deze kapel en later bij de parochiekerk plaats had, mag thans wellicht vreemd klinken; maar dit was in de middeleeuwen niet ongewoon; zoo zag men ook Maria Magdalena als patrones geplaatst naast Sint Laurentius als patroon b.v. te Rotterdam en te Weesp.Ga naar voetnoot1) De keuze nu van den persoon van de H. Hildegardis (in 't O. Hollandsch genaamd Sint Hillegaerde) tot patrones der kapel werpt een geheel eigenaardig licht over de geschiedenis van Hillegersberg. Wij hebben bij de stichting van 't kasteel het volksverhaal over de reuzin Hillegonda vernomen; dit verhaal is van heidenschen oorsprong. Het is bekend, dat onze oude Missionarissen al wat van 't heidendom kwam, aan de vereering van 't volk trachtten te onttrekken en christelijke feesten in de plaats der heidensche stelden en katholieke heiligen deden vereeren in plaats van de heidensche goden en halfgoden. Wij wagen daarom de veronderstelling, dat de zonen van den H. Benedictus, om de fabelleer over Hillegonda te vervangen door de vereering van een heilige, de H. Hildegardis of Sint Hillegaerde verkozen hebben tot patrones van hun kapel.
Wie toch was volgens de volksoverlevering Hillegonda, en wie was de H. Hildegardis? Hillegonda was een reuzin, met groote kracht begaafd en een waarzegster. Hoe schoon werd de aandacht van 't volk, waarin 't heidendom lang nog zijn verderflijken invloed, ook na de bekeering tot 't christendom, bleef uitoefenen, afgeleid door de vereering van de H. Hildegardis, die de bewondering van geheel de christenwereld wegdroeg om de heiligheid van haar leven, om den geest Gods, die uit haar sprak in de verkondiging der geheimen des geloofs, in ware voorspellingen en die in haar werkte door haar de macht tot wonderwerken te verleenen.
De H. Hildegardis, den 17 September 1098 geboren te Böchelheim, een plaatsje tegenover Kreuznach, in de Rijnstreken, was van haar prille jeugd een geheel bevoorrecht kind Gods; reeds in haar kinderjaren was haar omgang als in den hemel, en mocht zij zich verheugen in de beschouwing van hemelsche visioenen. De opvoeding van deze dochter der genade werd door de godvreezende ouders van Hildegardis toevertrouwd aan eene kloosteroverste, die
| |
| |
Jutta genoemd werd en om haar deugd alom geëerd en geacht werd.
Onder een zoodanige leiding ontwikkelde deze teedere plant zich in alle kracht; van jaar tot jaar nam zij toe in inniger liefde tot haar God; en wij zien haar ook zien immer toewijden aan Christus haar bruidegom, door de gelofte van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede.
In haar kloosterleven aanschouwen we 't leven van godsvrucht in allen rijkdom. Zoolang zij een ondergeschikte was, zien wij haar vooral 't gebed beoefenen, 't mond- en 't overwegend gebed, gaat zij als op in de aanschouwing des hemels, zij is als Maria, de zuster van Lazarus, die zich rustig nederzette aan de voeten des Heeren, om diens woord op te vangen; maar is zij in 1136 na den dood van haar overste Jutta door de gezamenlijke kloosterzusters tot overste gekozen, dan paart zij aan 't beschouwende leven ook 't werkzame, zij is dan niet slechts Maria, maar ook Martha, de andere zuster van Lazarus: zij heeft open oog voor al de behoeften van 't klooster, doet de kloostertucht leven en bloeien, doch munt in geheel haar bestuur uit door een wonderbare zachtmoedigheid. God wilde echter niet, dat haar werkzame geest zich bij de zorgen voor haar klooster zou bepalen; als een profetes, in den tweevoudigen zin van dit woord, als een profetes, die verborgen waarheden openbaart en de toekomst ontsluiert, wil Hij haar bekend maken aan geheel de wereld Zijn goddelijke kracht zou zich in dit vat van uitverkiezing, in haar, de nederige maagd, die zwak en ziekelijk was van lichaam, maar groot van ziel, gaan openbaren.
Vier jaren na haar verheffing tot overste moet zij op Gods bevel 't boek SciviasGa naar voetnoot1) (leer over de wegen Gods) schrijven en dit wel in 't Latijn, waarvan zij slechts den vorm der letters kende; een werk van hooge christelijke wijsheid en teedere godsvrucht is dit boek; de verhandelingen over de H. Mis, daarin vervat, worden onder de schoonste en beste gerekend, die ooit over de H. Mis zijn uitgegeven.
Is zij een profetes in haar boek Scivias, als een profetes ook treedt zij op in de vele vermaningen, die zij geeft bij haar prediking tot boetvaardigheid, wanneer zij van de Rijnprovinciën tot diep in Duitschland, ja tot zelfs naar ons vaderland gaat, niet minder ook spreekt zij de taal der profeten in de vermanende brieven, die zij zelfs richt tot den Roomschen koning Koenraad den IIIden en den keizer Frederik Barbarossa. Onder haar brieven is vooral haar brief, die als antwoord diende op een schrijven van 't Euchariusklooster te Trier, bijzonder merkwaardig. Tweemaal spreekt zij daarin over den H. Rok; zij vangt zelfs haar brief aan met een figuurlijke spreekwijze omtrent 's Heeren H. Kleed: ‘Gij, die U den rok van Christus hebt aangetrokken,’ en voorspelt omtrent de toekomst der stad Trier: Uwe plaats zie ik niet in de verstrooiing (d.i. niet onder die plaatsen, die door de Hervorming 't pand des geloofs zullen verliezen), ofschoon wel vele bezoekingen over die stad zouden komen.
Met de gave der voorspelling had zij ook de macht om wonderen te werken: duivelen zien we haar uitwerpen, ziekten van allerlei aard genezen, en toen na haar dood haar lichaam was nedergelegd in 't midden van 't koor voor 't hoogaltaar in haar kloosterkerk op den Rupertusberg bij Bingen (Rijnprovincie) hadden er zoovele wonderen bij haar graf plaats, dat dikwerf de H. dienst aan 't altaar er door verstoord werd. Maar werd in allen nood bij S. Hildegardis tijdens haar leven en niet minder op haar graf hulp gezocht, geheel bijzonder werd zij vereerd als een machtige beschermheilige tegen de koorts.
Een ware heilige, om de vereering van 't Christenvolk tot zich te trekken, was dus S. Hildegardis en met goed gevolg hebben de zonen van den H. Benedictus deze heilige kloostervrouw tot patrones van hun kapel te Hillegersberg gekozen, want zoo groot is aldaar de vereering voor hun patrones geweest, dat tot de Hervorming in de XVIde eeuw de fabelleer over de reuzin Hillegonda als weggestorven was, dat de heuvel, waarop de kapel gelegen was, en de naaste omgeving der kapel (later de kerk) Hillegersberg, dat wil zeggen, Hildegardisberg werd genoemd en men zelfs tot aan de Hervorming in 't wapen der Ambachts-Heerlijkheid Hillegers onze patrones zag afgebeeld met een schild bij zich, waarop een groene berg, een heenwijzing naar den Rupertusberg geschilderd was. Bij den aanvang der Hervorming evenwel werd dit wapen vervangen door een ander, waarop de reuzin Hillegonda met haar voorschoot met zand gevuld, staat afgebeeld; gelijk nog heden aan 't raadhuis aldaar te zien is. Maar heeft men toen Sint Hildegardisbeeld van 't wapenbord der gemeente genomen, ja zelfs haar kerk haar ontnomen, haar naam is daarom niet uitgewischt uit de harten der geloovigen; ook in de verstrooiing, die over haar beschermgoed kwam, hebben haar kinderen haar niet vergeten en heeft zij hen bijzonder beschermd.
de nieuwe kerk te hillegersberg.
| |
III.
De Parochie van Sint Hillegaerd onder en na de Hervorming.
Op den derden Paaschdag, den 9den April van 't jaar 1572, werd de stad Rotterdam door 't leger van den graaf van Bossu ingenomen: ruim drie maanden achtereen verbleven de Spanjaarden in de stad en straften, naar men verhaalt, op ruwe en onbarmhartige wijze de ontrouwen des konings Philips II en afvalligen des geloofs. Uiterst verbitterd over de woestheid der Spanjaarden koos de stad na haar bevrijding spoedig partij voor Willem van Oranje, en ofschoon nog den 12 November 1572 in de groote Sint Laurentskerk de H. Mis was opgedragen, had er twee dagen later een ware beeldstormerij in dezelfde kerk plaats en verdrong 't verbitterde volk zich, om aldaar de predikatie te hooren van Dominé Kooltuijn; die helaas met zooveel succes de dwaling verkondigde, dat het volk, al was het door den ijvervollen prior Cruijswijk van 't beroemde Dominicanerklooster, zelfs door den al te vrijzinnigen pastoor Duifhuis en andere priesters herhaaldelijk gewaarschuwd, in groot getal tot de dwaling overging en 't oud geloof zijner vaderen verliet.
Ook in 't zelfde jaar 1572 vielen velen uit de parochie van Sint Hillegaerd van 't aloud geloof af, en werd de parochiekerk aan de katholieken ontnomen; wellicht gaf ook hier verbittering op de Spanjaarden bij meerderen den doorslag tot hun afval, want bij de belegering der stad hadden de landlieden van de ruwe soldaten veel te lijden en na de inneming hebben ongetwijfeld de Spanjaarden de Heerlijkheid Hillegersberg bezocht, om de weerspannigen te treffen; ook zal de invloed der hervormers uit de stad menigeen tot de dwaling getrokken hebben.
Als een boosdoener werd in 1572 de Eerw. pastoor Joannes Regneri, die op 't voetspoor van den ijvervollen Jan Jacobs, een vroeger pastoor, zijn volk leidde, uit de parochie van Hillegersberg verbannen; een goed onderkomen mocht hij echter vinden in 't gastvrije slot van den heer van Capelle op den IJssel, die 't voorvaderlijk geloof getrouw was gebleven. Als een landman of koopman verkleed verliet hij dikwerf dit slot, zocht dan zijn getrouwe kinderen op, versterkte hen door zijn bemoedigend woord, troostte hen vóór hun sterven met de laatste genadémiddelen der H. Kerk; maar niet slechts bepaalde zich zijn ijver bij zijn parochie-kinderen, neen hij wist zelfs in alle stilte, zonder door schout of baljuw bemerkt te worden, de stad Rotterdam binnen te gaan, om ook aldaar de getrouwen te bemoedigen, zwakken en weifelmoedigen in het geloof te versterken.
Weinige jaren later, in 1574, mocht echter onder oogluikend toezien van de magistraat, pastoor Joannes Regneri zich in de stad zelf vestigen, om den pastoor J. Wijkraed, den opvolger van Hubertus Duifhuis (laatste pastoor der groote St. Laurenskerk), bij te staan en een jaar later is hij diens opvolger en bedient de kerk die aan de Westzijde van den Oppert gesticht werd (tegenwoordig de kerk der Jansenisten met den titel ‘Soli Deo Gloria’) en bewoont hij 't huis Maagd van Antwerpen in den Oppert. Na den dood van pastoor Wijkraed oefent Joannes Regneri nog 40 jaar achtereen hier in de stad en in de omliggende plaatsen, vooral in 't hem zoo dierbare Hillegersberg, de heilige bediening uit; onnoemelijk zijn de diensten door dezen heiligen pastoor van Hillegersberg aan de stad Rotterdam bewezen; met droefheid dan ook zagen de katholieken van Rotterdam en Hillegersberg dezen eerbiedwaardigen dienaar Gods, vol van dagen, grafwaarts dragen in 't jaar 1616. Gods heilige Voorzienigheid had het leven van dezen, zijn dienaar gerekt, om de katholieken door 't woord en voorbeeld van dezen balling te sterken.
Na den dood van pastoor Joannes Regneri wordt ons geen bepaald priester voor Hillegersberg genoemd, maar wij mogen veronderstellen, dat de liefde van Joannes Regneri voor zijn oude kudde op zijn opvolgers is overgegaan, en dat Martinus Modens, zijn onmiddellijke opvolger in 't kerkje van den Oppert te Rotterdam, dikwerf zijn vaderlijke liefde aan die verlaten landlieden getoond heeft; en bij den opvolger van Martinus Modens is dit aan geen twijfel onderhevig, want deze pastoor blonk zoo uit door edelen zielenijver en ware menschlievendheid, dat hij de achting van al zijn tijdgenooten
| |
| |
wegdroeg en zelfs de heftige Calvinisten der XVIIde eeuw hem hoogelijk prezen om zijn zelfopofferend leven tijdens 't hevig woeden van een epidemie
Ook mogen wij veilig aannemen dat de pastoors en kapelaans van de R.K. Kerk 't Paradijs (in 1642 gesticht) meermalen hun dienst aan de katholieken der omliggende streken en daarom ook aan die van 't naburige Hillegersberg zullen gebracht hebben.
Als zeker wordt ons ook verhaald, dat de pastoors Joannes Swetius en Paulus Cornelis, die tijdens de Hervorming bij hunne kudde te Delft verbleven, de katholieken van Delft en Schieland dikwerf in 't geheim bezochten en omtrent Cornelius van Duyst, (Katholiek, zie bladz. 15.) missionarius binnen Delft, meldt de geschiedenis, dat hij zich met ijver toelegde, om niet slechts de katholieken van Delft maar ook uit de omliggende dorpen geestelijken bijstand te verleenen.
En al hebben de katholieken van Hillegersberg na den dood van pastoor Joannes Regneri geen bepaalden pastoor meer gehad en al moesten zij van 1572 af ter sluiks òf te Rotterdam òf te Delft ter kerk gaan, en al zagen zij van dien tijd af slechts bij de eene of andere gelegenheid een priester in hun midden, toch zijn velen onder hen in 't oud geloof staande gebleven, en zoo openlijk durfden zij soms voor hun geloof opkomen, dat de schout van Hillegersberg hen in 1643 aanklaagde bij de Regeering te 's-Gravenhage wegens hun Paapsche stoutigheden, welke aanklacht strenge plakkaten jegens de ijvervolle landlieden dier streken uitlokte.
Na 't midden der 17e eeuw kwam er echter verbetering in den toestand van de katholieken alhier; met verlof van de Staten van Holland werd een klein kerkgebouw gesticht te Bergschenhoek, op een half uur afstands, wáár Theodoor Cannius tot 1679 pastoor was. Konden zij, die meer in de nabijheid van Rotterdam woonden, steeds naar de stad zelf gaan, nu ook mochten die katholieken, welke in 't dorp of meer landwaarts woonden, in hun nabijheid eene katholieke kerk vinden.
Tot de eerste helft dezer eeuw heeft deze toestand voortgeduurd; steeds vormden de katholieken aldaar een verspreide kudde zonder eigen Herder. Na 't herstel der kerkelijke hiërarchie is Hillegersberg c.a. ingelijfd bij de parochie Bergschenhoek, en in 1890 verkreeg Hillegersberg een eigen kerk en pastoor. (Wordt vervolgd.)
|
-
voetnoot(i)
- Omdat de Rotte weleer nabij dit kasteel zich in een arm der Maas uitstortte, wordt in oude beschrijvingen dit kasteel ook 't Kasteel der Rivier genoemd.
-
voetnoot1)
- Tot in de 2de helft der XVIIde eeuw, stonden nog de levensgroote beelden van Sint Laurentius patroon en Maria Magdalena patrones aan twee zijden van den hoofdtoren der oude S.-Laurentskerk.
|