Wetenswaardig Allerlei.
Wenken voor liefhebbers van kamerplanten. -
Kamerplanten hebben om te groeien, te bloeien en vruchten te dragen, evenals gewassen in de vrije natuur, water, licht, warmte, lucht en een passenden bodem noodig.
Het water verschaffen wij de plant door begieting en besproeiing. Dit laatste geschiedt het best met behulp van een gieter en draagt veel bij zoowel tot verfrissching der planten als om ze van stof te reinigen. Er mag alleen met regen- of te voren gekookt water gegoten of gesproeid worden.
Het licht is een der belangrijkste factoren voor de ontwikkeling der planten, daar zij alleen onder de werking van het licht de bestanddeelen kunnen vormen, waaruit nieuwe loten, bladen, bloemen en vruchten ontstaan. Zonder voldoend licht kan geen groene plant gedijen. Ze hoeft daarom niet den ganschen dag aan de zonnestralen blootgesteld te zijn; het is voldoende wanneer die maar enkele uren van den dag op haar werken; maar in elk geval geve men aan planten toch de lichtste plaats in de kamer.
Kamers, die op het noorden uitzien, zijn daarom enkel geschikt voor planten, die geen bloesem dragen of in wilden toestand in dichte wouden voorkomen.
Tot de eersten behooren bijna alle palmen vooral uit de groep Phoenix (dadelpalm), Chamaerops (dwergpalm) en andere, dan de ficus elastica (gom-vijgenboom), een daarom juist zoo algemeene en geliefkoosde kamerplant. Bijzonder leenen zich ook de plectogyne (schildbloem), aralia Sieboldi (Siebold's bessen-angelica), philodendron, de dracaenen, agaven enz. Tot de tweede groep behooren klimop en varens, zoowel de bekende inlandsche als de zeldzamer uitheemsche soorten.
Alle eenjarige planten echter en die, welke jaarlijks of althans binnen enkele jaren bloesems ontwikkelen, moeten volop van het licht kunnen genieten. Daarom moet men evenwel de potten met kamerplanten niet al te zeer aan de buitenlucht of de zon blootstellen en vooral bij zoogenaamde bloemenhekjes in het raam is het zeer aan te bevelen, de daarop staande bloempotten met mos te bedekken.
De warmte. Met het zonlicht krijgen de planten in de vrije natuur ook een deel van de warmte, die zij voor haar leven noodig hebben. Het andere deel halen zij uit den grond door de vertering der daarin aanwezige organische of humus-stoffen. Bij onze kamerplanten, die het best in een temperatuur van 12 tot 16 graden Réaumur tieren, moeten wij de warmte der zonnestralen, als de planten niet dicht voor het raam staan, kunstmatig, dat wil zeggen door stoken vervangen, en daar dit niet altijd even gemakkelijk gaat, moeten wij van menige plant, die wij anders gaarne in onze kamer zouden kweeken, afzien. Vele broeikasplanten, die alleen in een verwarmden bodem en vochtigwarme lucht gedijen, zijn daarom niet voor het kweeken in de kamer geschikt. Wil men die in de kamer hebben, dan dient men daartoe bijzondere, kleine broeikastjes in te richten, die in de kamer wel heel aardig staan, maar die toch ondanks alle zorg en vlijt maar zelden de moeite loonen.
De lucht. Daar de planten het koolzuur, dat de mensch uitademt, met graagte opslorpen en daarentegen aan de lucht weer zuurstof meedeelen, zijn zij over het algemeen, en de bladplanten in het bijzonder, zeer geschikt om de lucht onzer woonvertrekken te reinigen. Dit is des te meer het geval naarmate de bladen grooter zijn en wij den planten meer licht kunnen verschaffen. Daarentegen is het schadelijk voor de gezondheid der bewoners, sterk riekende planten in slaapkamers te plaatsen, omdat zij door de uitwaseming harer aetherische oliën allicht hoofdpijn veroorzaken. Hoe hooger de temperatuur is, hoe meer water de planten aan de lucht afgeven; en om dit te verminderen is het noodzakelijk, ook aan de lucht in de kamer wat waterdeelen toe te voeren, hetgeen niet alleen voor de planten, maar ook voor de menschen van groot nut is. Daarom zette men in den winter steeds een grooten ketel met water op de kachel om zoodoende een rijk met waterdamp verzadigde atmosfeer te krijgen. Door den dag geve men aan de potgewassen zooveel mogelijk versche lucht. Wanneer het bij helder weer buiten eenige graden boven het vriespunt en binnenshuis 9 of 10 graden Réaumur is, mogen de vensters altijd geopend worden. Daardoor verdwijnt de overtollige vochtigheid weer, die allicht door het voortdurend verdampen van het water op de kachel zou ontstaan. Ook blijven de planten daardoor groen en frisch, als ze maar niet aan te groote kou worden blootgesteld, b.v. 5 graden onder het vriespunt, en ook weer niet aan te groote warmte.