‘Wat hoeft de pastoor zich daar ook tusschen te steken,’ mompelde de heer Topper. ‘Laat hij in zijn kerk blijven, dáár is hij baas, maar zich niet met andermans zaken bemoeien. Hij dacht mij zeker met een mooi praatje te kunnen vangen, maar de oude zedenpreeker heeft zich daarbij leelijk verrekend! 't Is anders altijd een heele toer als je 't met die steken aan den stok krijgt, want ze gooien je dood met bijbelteksten en citaten uit de Kerkvaders, zoodat je altijd aan het kortste eindje trekt. Maar ik heb me toch niet laten bedotten, en hem kort en bondig gezegd waar het op stond, en dat ik niet van zins was mij in een wespennest te steken. Hij weet anders te praten als Brugman, dit moet ik hem nageven!’
Bij deze herinnering wierp de heer Topper zich achterover in zijn leunstoel en deed een paar trekken aan zijn sigaar, waarna hij groote rookwolken naar boven blies.
Een oogenblik later leunde hij weer voorover, nam een teug chocolade en mompelde:
‘En dan was de pastoor nog gebelgd ook, dat ik Agnes in haar genegenheid contrarieerde, zooals hij het noemde. Ja wel, 't is en blijft me een raadsel, hoe die malle meid zoo verslingerd kan zijn op dien armen stakker. Maar, raadsel of niet, daar moet een einde aan komen. Ik, als vader, weet het best, wat haar voegt, en zal mij noch door de predikaties van Heeroom, noch door het gejammer van Agnes van mijn stuk laten brengen. Ze is me toch al haast over het hoofd gewassen, en 't is daarom meer dan tijd, dat ik ze eens laat weten, wie hier baas is, zij of ik. Als ze dien jongen nu maar niet meer ziet, en ik weet een fashionabele partij voor haar op te diepen, - die zijn er bij de vleet - dan zal ze zich dien bedelaar wel uit het hoofd zetten. En dan, met den tijd slijt alles: Agnes zal er het hart niet van breken, als ze Louis niet krijgt.’
Na deze wijsgeerig-psychologische overwegingen leunde de heer Topper weer achterover in zijn stoel. Voorzeker, hij beoogde het geluk zijner dochter, maar op zijne wijze, en liet zich daarbij leiden door zijn ijdelheid en zelfzucht, altijd, maar wel het meest in dergelijke gevallen, slechte raadgeefsters. Al de vermogende jongelieden der stad liet hij de revue passeeren, en overwoog bij zich zelf wie hunner hem en Agnes het best zouden lijken. Bij dit geestesspel zat zijn ijdelheid voor, want zij, die niet alleen rijk, maar ook geridderd waren en het predicaat jonkheer of baron voor hun naam voerden, waren de uitverkorenen, uit wie hij liefst een keuze zou doen.
Om zijn eerzuchtige en vèrreikende plannen gemakkelijk ten uitvoer te brengen, besloot de heer Topper zijn penaten naar de stad over te brengen, daar een prachtig huis te betrekken, op grooten voet te gaan leven, een oogverblindende weelde en pracht ten toon te spreiden, zich bij alle deftige lui, die huwbare zoons hadden, te laten introduceeren, Agnes de wereld te laten zien, groote partijen te geven en op deze wijze een rijken, liefst adellijken vogel in de val te lokken, in het vooruitzicht, dat een paar straaltjes van diens glans op hem zouden terugvallen en zijn half millioen wat relief geven.
En het burgemeesterschap, waarop hij zoozeer gevlast had? Ja, dat offer zou hij voor het geluk zijner dochter moeten brengen, maar wie weet of hij het in de stad, door aanzienlijke en voorname relaties en door den invloed van een behoorlijk geridderd schoonzoon niet zoover zou brengen, dat hij een zetel in de Staten verwierf! Dit vooruitzicht lachte hem zoo zeer toe, dat de gedachte aan het burgemeesterschap daardoor geheel naar den achtergrond gedrongen werd en hij met verlangen den dag tegemoet zag, waarop hij zijn intrede zou doen binnen de stad.
En Agnes? Zou zij zich niet kanten tegen zijn voornemen, naar de stad te verhuizen? Zij was zoo aan die woning en het buitenleven gehecht, dat zij niet licht te bewegen zou zijn, er van te scheiden Bah! een kindergril, meer niet! Reeds te vaak had hij aan haar luimen toegegevën, voor haar wil gezwicht, maar voortaan zou hij zich met klem, met geheel zijn vaderlijk gezag doen gelden. Agnes begreep niet wat dienstig was voor haar geluk, zij kon niet in de toekomst zien zooals hij; en daarom was hij vast besloten zijn plan door te zetten, al achtte hij het, uit voorzichtigheid, raadzaam, haar er niets van te zeggen vóór alles beslist en geregeld was, en zij dus voor een fait accompli stond. Woonden zij eenmaal in de stad, was Agnes eenmaal midden in het gewoel der groote wereld, waar hij haar dacht binnen te leiden, dan zou de gedachte aan Louis wel slijten, en leed het ongetwijfeld niet lang of de ware Jacob zou komen opdagen. De heer Topper vermeide zich nog in deze voor zijn ijdelheid zoostreelende droomen, toen de persoon, voor wie hij dit alles bestemd had, binnentrad, maar met zekeren schroom, daar zij het oogenblik gekomen achtte, om als pleitbezorgster voor den heer Van der Weegen en diens zoon op te treden.
Nauwelijks echter had ze maar even deze teere kwestie aangeraakt, of de heer Topper, nog geheel onder den indruk van zijn onderhoud met den pastoor en vol van de door hem opgetrokken luchtkasteelen, stoof woedend op:
‘Geen woord meer daarover, Agnes; ik verbied je in mijn tegenwoordigheid nog ooit den naam van dien bankroetier en van zijn verloopen zoon te noemen. Eens en voor altijd, ik duld niet, dat je nog kennis met dien sjofelen pochhans onderhoudt, tegen mijn uitdrukkelijk bevel in. Of denk je soms, dat ik zin heb mijn zuur verdiend geld in dien faillieten boel te steken en mijzelf te hunnen pleiziere uit te kleeden?’
‘Maar, pa,’ vleide Agnes, die wel begreep dat vleierij het eenige middel was om den toornigen man te ontwapenen en kans op slagen te bieden, ‘'t Is voor u toch maar een bagatel!’
‘Vijftig duizend gulden, noem je dat een bagatel?’
‘Nu ja, maar voor u, pa, die een half millioen heeft, is het toch niet veel meer. En dan, u waagt er toch ook niets bij. Mijnheer Van der Weegen is zoo eerlijk als goud, en of u nu van hem of van een ander intrest krijgt, zal toch wel op hetzelfde neerkomen.’
‘Zoo eerlijk als goud, nu, 't mocht wat, dan zou hij er nu zoo benauwd niet voorzitten! En wat je daar van intrest leutert, daar moet je me mee van 't lijf blijven, want van geldzaken hebben vrouwen geen verstand.’
‘Maar 't is toch de schuld niet van mijnheer Van der Weegen, dat hij nu in ongelegenheid is, dat weet u ook wel, papa.’ hield Agnes aan, wier gemoed er tegen in opstand kwam, den koopman van oneerlijkheid te hooren betichten.
‘Ongelegenheid!’ mompelde de heer Topper, terwijl hij spottend zijn lippen krulde, maar verder het stilzwijgen bewaarde.
‘En Louis, vader,’ zei Agnes, het over een anderen boeg wendend, niet bevroedend, dat zij daardoor haar vader nog meer in zijn onverzettelijkheid zou stijven, ‘is zoo'n goede en oppassende jongen, en vroeger was u toch zoo met hem ingenomen.’
‘Hoor eens, Agnes,’ antwoordde de heer Topper opstaande, ‘ik spreek daar niet graag over, maar als je 't dan met alle geweld wil, zal ik het je zeggen. Ik heb me vroeger door zijn uitgestreken tong laten bepraten, dat was onverstandig van me, maar nu zijn me de oogen open gegaan. Geen voet zet hij meer over mijn drempel, of ik kon met hetzelfde recht den eersten bedelaar den beste hier wel binnen halen. Wees jij nu verstandig en zet je die grillen uit het hoofd. Ik heb een partij voor jou op het oog, kind, zoo briljant, dat de Van der Weegen's er zich duim en vinger aan kunnen aflikken. Moppen bij de vleet, een naam die klinkt als een klok en een wat mooi lintje in zijn knoopsgat!’
Na deze lofrede op zijn denkbeeldigen schoonzoon ging de heer Topper weer zitten.
Agnes was vast besloten het hierbij niet te laten, maar het uiterste te beproeven.
Door den ruwen en te gelijk luchtigen toon, waarop de heer Topper over een voor haar zoo teere zaak sprak, werd het zachte gemoed van het meisje gevoelig gekwetst. Haar aandoeningen niet meer meester, schoten tranen haar in de oogen.
‘Papa, u maakt mij ongelukkig, als u Louis verstoot; hij is zoo goed, zoo edel,’ stamelde Agnes, het gelaat snikkend in haar zakdoek verbergend.
‘Kom, kom, dwaze meid, dat zal wel overgaan, als je maar eens een vrijer hebt, die je lijkt,’ zei de heer Topper, die toch niet goed zijn dochter kon zien weenen.
‘Neen, nooit, pa, nooit, nooit!’ snikte Agnes hartstochtelijk, terwijl ze haar armen om zijn hals sloeg en hem een kus gaf, hopende, dat misschien dit liefdeblijk het hardvochtige gemoed haars vaders weeker zou stemmen.
‘Neen, Agnes, al je kunstmiddeltjes baten je ditmaal niemendal. Waar jij zoo onverstandig bent, met een armen stakker je ongeluk te gemoet te willen loopen, moet ik, als je vader, voor ons beiden oppassen en kalm blijven. Geen duit krijgt de oude Van der Weegen van mij, al kroop hij voor me op zijn knieën. Ik doorzie het heele spel; 't is afgesproken werk met den oude en Louis. Eerst werd er de pastoor voorgespannen, die de batterij moest openen; en nu dat niets heeft uitgehaald, moest jij het nog eens dunnetjes overdoen. 't Zal me benieuwen, wie na jou nog een bestorming op mijn beurs zal wagen!’
't Is geen afgesproken werk, papa,’ snikte Agnes, die wel wist, dat de pogingen van den pastoor schipbreuk hadden geleden, ‘ik volgde alleen de inspraak van mijn hart.’
‘Nu, afgesproken of niet, dat blijft hetzelfde, ik geef geen duit. En wat het volgen van de inspraak van je hart betreft, dat is heel mooi en aandoenlijk in een roman, maar aan de Beurs staan die effecten niet genoteerd. Het zal je, meer voordeel opleveren, indien je met de inspraak van je verstand te rade gaat, en dan zou je nu ook met zulke ongerijmdheden niet aankomen,’ zei de heer Topper hardvochtig. ‘Ik blijf bij wat ik zeg, de oude Van der Weegen krijgt van mij geen rooden cent, dan mag hij voor mijn part honderd keer op de flesch gaan. Hij had het in den laatsten tijd ook geweldig hoog in den kop, en ik heb altijd wel gedacht, dat het op een bankroet zou uitloopen. Een uithangbord van heb ik jou daar, en een kas waar nog geen blind paard scha kan doen,’ besloot de heer Topper schamper, grinnikend over zijn eigen aardigheid.
Agnes zag wel in, dat vleien en overreden hier geen uitwerking zouden hebben. Zij verliet dan ook troosteloos het vertrek, enkel nog hopende, dat God door een wonder de Van der Weegen's zou redden of het hart haars vaders tot milder gevoelens stemmen.
Zou God dat wonder te haren gevalle doen?