Wetenswaardig Allerlei.
Amerikaansche milliardairs. -
Men herinnert zich, dat Jay Gould, de rijkste man ter wereld, op het einde van het vorig jaar te New-York overleden is. Omtrent veertig jaar geleden werd de jonge Jay door zijn vader met een goeden gulden op zak de wijde wereld ingestuurd, en zijn nagelaten vermogen wordt op ruim een milliard, nauwkeuriger 1300 millioen gulden geschat.
stilleven in het spreekkamertje, naar de schilderij van anna oswald.
Zelfs in de wereld der geldmakers was Jay Gould een buitengewoon verschijnsel. Zoo hoog en zoo vlug als hij is nog geen der moderne geldkoningen geklommen. Maar hij kan niet, zooals andere mannen, die zich door eigen kracht rijkdom, eer en aanzien verworven hebben, als een grootsch voorbeeld tot navolging gesteld worden. Gould is rijk geworden, echter niet door scheppenden arbeid, maar door gelukkige en gewetenlooze speculaties. Hij werd een ‘spoorwegkoning,’ beheerschte in Amerika een spoorwegnet van omtrent 20.000 kilometer lengte, maar wordt toch niet in Amerika als een bevorderaar van het verkeerswezen beschouwd en was tijdens zijn leven zóó gehaat, dat hij somtijds schildwachten voor zijn huis en kantoor op post moest zetten. De necrologieën, die in de bladen aan den rijksten man der wereld gewijd werden, luidden dan ook allesbehalve gunstig.
Jay Gould heeft in korten tijd de andere geldkoningen van Amerika overvleugeld. Naast hem staan in Amerika de Van der Bilt's, wier vermogen op 840 millioen geschat wordt. De stichter van dit millioenenhuis was Cornelis Van der Bilt, die als zoon van arme boerenouders den 27en Mei 1794 in den staat Rhode-Island geboren werd. Hij wijdde zich aan de scheepvaart, wist aan de stoombooten verbeteringen aan te brengen, bouwde een heele vloot van stoom- en zeilschepen, werd den ‘stoombootkoning’ genoemd en stierf den 4en Januari 1877 te New-York als bezitter van een vermogen van 100 millioen dollar. Zijn oudste zoon William van der Bilt, die in verschillende spoorweg- en telegraafondernemingen had deelgenomen, liet in het jaar 1885 omtrent 200 millioen dollar na.
In nog vroeger tijden valt de financieele vlucht der familie Astor. De stichter van dit millioenenhuis zag in het jaar 1761 te Walldorf bij Heidelberg het levenslicht. Hij trok zeer jong naar Engeland en later naar de Vereenigde Staten. In 1783 begon hij met de Indianen en grensbewoners van Canada een pelshandel te drijven en zag zich in het jaar 1800 in het bezit van een vermogen van omtrent een kwart millioen dollar. Hij wist dat geld zoo gelukkig in grondbezit te beleggen, dat zijn vermogen in weinige jaren verviervoudigde. Zijn in het belang van den pels- en theehandel in het leven geroepen tochten naar den Stillen Oceaan mislukten wel, maar de speculaties in grondbezit leverden, dank zij den snellen bloei van New-York, zoo uitstekende resultaten op, dat Johan Jacob Astor bij zijn dood in 1840 een vermogen van 20 millioen dollar naliet, De nakomelingen van Astor zetten het werk van hun vader en grootvader voort, en toen in 1890 de kleinzoon, die ook Johan Jacob Astor heette, stierf, werd zijn nalatenschap op ongeveer een vierde milliard geschat.
Uit den stand der journalisten is ook een Amerikaansch millioenenhuis voortgekomen. In het jaar 1819 trok de Schot James Gordon Bennett naar Amerika, was in het begin aan verschillende bladen werkzaam, en stichtte in 1835 het dagblad de New York Herald. Hij wist door het gebruik van ijlbooten, die hij de aankomende schepen tegenzond, de nieuwste berichten voor zijn blad te krijgen, voerde in het jaar 1837 de eerste beursberichten in de Amerikaansche pers in en bracht zijn blad tot zulk een hoogte, dat het bij zijn dood in 1872 jaarlijks een zuivere winst van omtrent twee millioen opleverde. Zijn zoon nam nog tijdens het leven van den stichter de leiding van het blad op zich. Hij zond Stanley naar Afrika om Livingstone te zoeken en rustte daarna, te zamen met de Daily Telegraph de expeditie uit, die tot de ontdekking van den loop van den Congo leidde en als de beroemde reis ‘door het donkere werelddeel’ Stanley's roep als Afrikareiziger vestigde. Bennett Jr. rustte in het jaar 1879 ook de expeditie tot bereiking van den Noordpool uit. Het ter eere van een dochter des huizes, Jeannette, genoemde schip leed evenwel schipbreuk en alleen de overblijfsels der expeditie konden de kust van Siberië bereiken.
Het vermogen van het huis Bennett wordt op ongeveer 120 millioen geraamd.
Dat het huis Mackay ook verscheidene honderden millioenen in de mijnen verdiend heeft, verwondert minder, daar men met goud en zilver graven gewoonlijk rijk wordt.
Behalve de reeds genoemden bezit Amerika nog een reeks van honderd-millionnairs. Zoo wordt het huis Stewart, dat in den groothandel zijn rijkdom verwierf, hoog geschat. Te New-York moeten nog de huizen Belmont, Wehmore en Lacillard, te Chicago Munn, te Boston Lyman en Perkins genoemd worden. Het eerste millioen van al deze geldkoningen en -vorsten is pas in de negentiende eeuw gewonnen.
Men kan niet zeggen, dat al deze ‘gelukkigen’ een rustig, zorgeloos leven hebben. Onlangs deelden de bladen nog mee, dat het jacht der Van der Bilt's zonk en zij maar met moeite er het leven afbrachten; spoedig daarop brandde hun prachtige villa af. Dat zijn gewone ongelukken, die iedereen, of hij rijk of arm is, kunnen treffen; maar de jacht naar millioenen verwekt haat en nijd, geeft vijanden wijd en zijd, zoodat menige millionnair schildwachten moest huren om voor zijn veiligheid te zorgen. En dan laat die veiligheid soms nog heel wat te wenschen over.