De Amerikaansche.
Door Mathilde.
(Slot.)
Als door den bliksem getroffen, staarde mevrouw Van Wieringdaele haar aan.
‘Dat is onzin, een krankzinnig idee. Je kunt God beter dienen door een familie van den ondergang te redden dan door je op te sluiten in een klooster. Dat is dweperij, ellendig fanatisme! Je doet het om je op mij te wreken.’
‘Neen mevrouw, sedert jaren, misschien van mijn vroegste jeugd was dit mijn vaste voornemen. Ik heb er echter nooit iemand over gesproken dan mijn biechtvader. Als de toekomst der kinderen verzekerd is, vertrek ik onmiddellijk naar het noviciaat.’
‘En je weet niet eens of je voor het klooster geschikt zijt, of je het er vol zult houden.’
‘Dan zal ik toch niet trouwen, want ik heb....’ Zij zweeg, mevrouw Van Wieringdaele zou het toch niet begrijpen en er zeker mede spotten, dat zij geen anderen Bruidegom wilde dan Christus.
‘Hoe kan een meisje van twintig jaar over haar toekomst beslissen?’ riep zij heftig uit. maar in het diepst van haar hart hoorde zij een stem, die haar zeide: ‘Antoinette is niet als andere meisjes; wanneer zij een besluit neemt, is het de vrucht van ernstig nadenken en lang onderzoek en zij zal het ten uitvoer brengen kost wat kost.’
‘Hebt ge dus niet de minste genegenheid voor mijn armen jongen?’ vroeg zij radeloos.
‘Ik houd veel van Godfried als vriend, als broer misschien, maar nooit heb ik in hem iets anders gezien en vermoedde ook niet dat hij mij op andere wijze genegen kon zijn.’
‘Antoinette,’ riep de Douairière op smeekenden toon met gevouwen handen, bijna neergeknield voor het jonge meisje, ‘heb medelijden met mijn arm kind! Gij alleen kunt haar redden. Alles kan nog goed geschikt worden. Hij wordt uw man, de voogd van de kinderen, Koosje trouwt met Holm, Godfried zal alles zoo regelen en verdeelen dat gij allen uw wettig aandeel krijgt. Niemand ter wereld behoeft het te vermoeden, hoe alles eigenlijk toegaat. Hij blijft hier, hij kan nuttig werkzaam zijn, gij, die zoo zeer met hem overeenkomt in karakter en zienswijze, werkt met hem mede. Wat kunt gij samen veel goed doen! Gij zult zoo gelukkig samenzijn, zooveel meer kunnen tot stand brengen dan als gij versuft in het klooster en hij arm en verlaten door de wereld zwerft. Kom Antoinette, luister naar mij; ik stel mij buiten alles. Ik zal nooit tot u komen, ik zal heengaan, ik zal u niet door mijn aanblik ergeren, ik weet dat ik niet waardig ben met zulke brave menschen te verkeeren, maar red mijn zoon, belet hem heen te gaan, zeg hem dat gij alles weet en zijn vrouw wilt worden. Hij zal u danken, u zegenen...’
Zij zweeg uitgeput, nu lag zij op den grond naast de canapé aan de voeten van het meisje, dat zij als een dienstbare behandeld, als een schuldige uit haar huis gejaagd had.
Antoinette voelde zich van diep medelijden vervuld, zij wilde haar oprichten, maar heftig stiet de weduwe haar weg.
‘Neen, neen, laat mij zoo liggen. Ik zal mij vernederen voor u, als gij dat verlangt; misschien als ik lang genoeg in het stof heb gelegen, dat ge u ontfermt over mijn Godfried, mijn arm kind! Antoinette, kan niets je bewegen, kan ik niets zeggen, niets doen, wat je afbrengt van je plan? Denk aan je goede moeder; zou zij het goedkeuren wat je nu doet, want o ik begrijp het wel, je doet het alleen uit haat om je op mij te wreken.’
‘Neen mevrouw!’ antwoordde het meisje uit de volheid van haar hart. ‘God is mijn getuige, dat ik niets liever zou willen dan u te helpen, dan Godfried hier te houden, maar op de manier die u mij voorstelt, is dit onmogelijk Ik moet mijn roeping volgen evenals hij de stem gevolgd heeft, die hem riep tot den katholieken godsdienst. Die stem, geloof mij, is onweerstaanbaar, want zij komt van God. Wij moeten ze volgen als zij in onze ziel weerklinkt. Wat ik doen kan zal ik doen, maar ik ben niet alleen, ik zal mijn aandeel afstaan aan u en Godfried, zoodra ik er recht op heb. God heeft mij geroepen toen ik arm was en arm zal ik tot Hem gaan.’
‘God! Altijd God! O dat ik mij weer voor overwonnen moet verklaren en altijd door Hem, dien ik verzaakt, verlaten, verloochend heb!’
‘Hij is rechtvaardig, mevrouw, maar ook barmhartig. Waarom u niet tot Hem gewend; een gebroken en vermorzeld hart heeft Hij nooit versmaad.’
‘Maar mijn hart laat zich niet breken, neen nooit! Nu weet ge alles, juffrouw Van Wieringdaele; ik heb u alles bekend, 't was mijn laatste troef, nu heb ik het spel verloren. Doe nu met mij wat ge wilt. O u is genoeg gewroken!’
Zij lag als ineengeschrompeld in een hoek der canapé; zij scheen nu wel een oude afgeleefde vrouw, alle levensmoed, alle strijdlust had haar verlaten, en nog wilde zij zich niet voor overwonnen verklaren, nog kon zij het trotsche hoofd niet buigen.
‘Wees gerust, mevrouw!’ antwoordde Antoinette, ‘uw geheim is veilig bij mij, niemand zal er ooit iets van weten, ik heb 't beloofd. Het zal mij wezen of dit gesprek nooit tusschen ons gehouden werd. Ik weet van niets.’
‘En niets kan je besluit doen veranderen?’
‘Niets mevrouw, niets.’
‘Ga dan heen en mijn noodlot kome over mij en mijn arm kind.’
Antoinette stond op en ging naar de deur; toen keek zij even om en zag mevrouw Van Wieringdaele rechtop staan, bleek als een lijk, met de hand zwaar leunend op een tafeltje. Zij zag dat zij moeite had zich overeind te houden en diep medelijden maakte zich nu van haar meester.
‘Mevrouw, kan niets meer u kalmte geven of hoop?’
‘Neen niets! Een woord van u alleen.’
‘Dat kan ik niet uitspreken. Mijn ouders zijn nu naar ik hoop daar, waar geld noch goed meer waarde heeft. Uit hun naam bied ik u vergiffenis aan.’
‘Ik heb ze niet noodig.’
‘Wanneer ik alleen te beslissen had, ik zou het offer van Godfried niet aannemen; ik herhaal 't u nogmaals wat ik u gezegd heb. Waarover ik te beschikken heb, of het veel is of weinig, dat sta ik hem af. Wil u hem dat zeggen?’
‘Verlaat mij, ik kan je niet meer zien.’
Antoinette boog en vertrok; zoodra zij alleen was, begaven der Douairière haar krachten en zij viel bewusteloos op den grond neder.