Ook eens probeeren. -
Waar kan men op zijn ouden dag al niet toe komen! met de stramme beenen nog op de vélocipède! Maar het gezicht van den jongen wielrijder, die zich op het draaiende rad zoo vlug en gemakkelijk beweegt, alsof het hem aan het lijf gegroeid zit, was voor den krassen oude àl te verleidelijk. In zijn jeugd was hij altijd haantje de voorste, wel niet op de wielerbaan - daar hoorde men toen niet van - maar in het zaal, op den bok, op het ijs, bij het kegelen, kortom overal waar het op kracht, moed en mannelijke flinkheid aankomt, hoefde hij in zijn tijd voor niemand op zij te gaan. En nu door de jongelui geheel van de baan geknikkerd te worden, neen dat kan hij niet over zijn gemoed krijgen.
‘Kom, vader, ik zou het ook eens probeeren,’ zegt zijn guit van een jongen, die wel merkt, hoe bij den oude het jonge bloed nog kruipt, waar het niet gaan kan. ‘Ik zal u wel vasthouden.’
En zoowaar, daar krabbelt het oudje nog op het draaiende en schommelende wiel. Hij kijkt wel een beetje benepen; het is ook zoo'n raar gevoel, als je voor 't eerst van je leven zoo'n vliegwiel onder je derrière krijgt: het lijkt hem wel of hij op een koffiemolen zit. Maar zoetjes aan, en als de jongen hem maar flink vasthoudt, zal het toch wel gaan, en wie weet of vader, die tot dusverre altijd op die verwenschte rijwielen zat te schelden, op zijn ouden dag zelf nog niet een bicycle van de laatste vinding tot eigen gebruik aanschaft.