III.
De kolonel sprong zacht van zijn rijtuigje, bond zijn paard aan een boom van den weg, floot zijn hond, Tom, die in een koolveld rondzwierf, en vol moed, de sigaar tusschen de lippen, begaf hij zich naar het Duivelshuis.
‘Zie zoo! nu zullen we eens zien,’ zeide hij tot zich zelven toen hij den drempel overschreed.
Maar nauwelijks was hij binnengetreden of woest geschreeuw, gekras en gefluit brak uit, uit alle vertrekken en van alle kanten. De kamer scheen vol van duivelsche, doch onzichtbare muziek.
‘Dat is te erg,’ mopperde de officier, terwijl bij zijn lantaarn ophief en met behulp van deze het vertrek doorzocht tot in zijn diepste schuilhoeken. Maar er was niets te zien, niets dan een ledige ruimte.
Toch sprak hem nu een duidelijk verstaanbare menschelijke stem toe. Nu eens was die vlak bij hem, dan weer aan het andere einde der kamer, ‘alsof zij zich met een sprong verplaatste. Zij sprak hem van zijn veldtochten, van zijn wonden, van zijn vrouw en kinderen. Ondanks zijn moed en zijn kracht gevoelde de kolonel zich de keel dichtgeknepen; een oogenblik beefde hij over al zijn leden, toen streek hij zijn hand langs het voorhoofd om het heftige kloppen er van te bedwingen, elk oogenblik herhalende: ‘Neen! dat is te erg, dat is te erg!.. Tom,’ zeide hij, ‘zoek, daar, zoek... zoek hem..’
Op dit oogenblik heerschte eene stilte, die echter niet lang duurde; een door merg en been gaande grijnslach weerklonk dichtbij zijne ooren. Hi, hi, hi, en tegelijkertijd herhaalde eene spottende stem:
‘Tom, zoek!... daar... zoek, zoek hem...’
‘Dat is te erg, dat is te erg,’ herhaalde de kolonel. Maar, dezen keer was hij niet zenuwachtig. Hij beheerschte zichzelven. Hij nam met de eene hand zijn lantaarn, met de andere zijn revolver, waarvan hij de kolf gebruikte om op de muren te kloppen, voortdurend zijn hond aanmoedigend.
Maar niets 1 niets! alleen vlak bij zijn ooren, bijna bij zijn mond, de grijnslach en de spottende woorden, die de zijne nabootsten.
‘Zoek Tom... zoek Tom... zoek...’ De hond zelf werd beangst; met kwispelenden staart, den neus in den lucht, snuffelde hij overal in alle richtingen. Eindelijk stond hij in 't midden der kamer stil, hief den kop naar omhoog en begon te blaffen op een manier als wilde hij zeggen: daar is het.
‘Ha, laten we dan daar eens zien,’ zeide oom Alfred. Hij hief de lantaarn op en verlichtte het midden van het plafond er mede. Nu bemerkte hij de sponning van een valluik en drukte er met het einde van zijn stok tegen.. Een geritsel deed zich hooren alsof men zacht het luik sloot... Al het leven en geraas had opgehouden.
Met luide stem, op korten, commandeerenden soldaten toon, riep de kolonel nu: ‘Als hij die daar boven zit, niet dadelijk naar beneden komt, geef ik vuur. Ik geef hem zes seconden tijd..’
Hij begon te tellen: Een... twee.... drie.... vier...
‘Houdt op,’ schreeuwde een stem op ontstelden toon.
Op hetzelfde oogenblik werd het luik half geopend, en vertoonde zich een mannenhoofd verbleekt van vrees.
‘Ha ben jij het, Bobo!... Ben jij het, schavuit, die ons deze poets speelt.. Kom naar beneden en spoedig!...’ riep de officier, die den kerel herkende als een bedelaar, bijgenaamd Bobo, gewezen clown en buikspreker van circus, en die bij het uitvoeren van een zijner kunsten een been en een oog verloor en toen werd gedwongen te bedelen.
‘O! vergeef het mij, kolonel, vergeef het mij!... Ik zal het u zeggen.... Maar zal u mij geen kwaad doen?’ smeekte de ex-clown, terwijl hij het hoofd door de opening stak.
‘Ben jij het, oude grappenmaker,’ herhaalde de officier, ‘dat dacht ik ook wel. Maar wil je daar wel eens vandaan komen?’
‘Ja, kolonel, maar zult ge mij geen kwaad doen?..’
‘En wil jij mij eens spoedig verklaren, schelm, waarom je de buikspreekkunst op deze plaats uitoefent... Allo! gauw naar beneden!’
‘Ja, kolonel, ik kom al, maar zal u me geen kwaad doen?..’
‘Neen, schurk, ik zal je geen kwaad doen, al moest ik je ook de lendenen breken, maar dat ben je ook niet waard. kom af, en vertel mij waarom je deze vertooningen uitvoert.’
‘Maar zal u me geen kwaad....’
‘Je maakt me ongeduldig. Neen, neen, ik zal je niet aanraken!.... Maar antwoord.’
‘Welnu, kolonel, ik deed het om zoodoende het huis te koopen.’
‘Om dit huis te koopen??? wat zijn dat voor praatjes?...’
‘Ja, kolonel,’ hernam de clown, met het hoofd nog steeds buiten de opening, ik wist dat men weldra hier een spoorlijn ging maken,