Wetenswaardig Allerlei.
De afleiding van eigennamen. -
Wanneer wij aan de hand der woordafleiding den tempel der geschiedenis doorwandelen, dan voelen wij ons vaak minder tot bewonderen dan tot lachen opgewekt. Als een ondeugende guit licht dan onze geleidster het masker van sommige ‘beroemde namen,’ en als bij tooverslag verdwijnt dan de gevierde grootheid, om voor een zeer alledaagsch, vaak zelfs twijfelachtig schepsel plaats te maken. Zoo verschijnt bij voorbeeld in plaats van den verheven Corneille een gewone kraai, in plaats van den dichterlijken Tasso een lichtschuwe dashond, in plaats van den geleerden Bacon zelfs een varken!
zetel der wijsheid.
Beeldwerk van Eugène de Fernelmont.
Aan de muren der groote galerij in het Louvre, heeft zich niet Poussin, maar een kuiken vereeuwigd, en de verheffing der Duitsche poëzie uit het verval van den dertigjarigen oorlog heeft men niet het minst aan een aap (in het Slavisch Opitz) te danken. Een beer (Orsini) pleegt een aanslag op het leven van Napoleon III, en een bok (Kossuth) beproeft de kracht van zijn horens aan den koningsstoel van den H. Stephanus. Een vreedzame woerd (Drake) brengt den aardappel aan de hongerlijders in ons werelddeel, en een praatzieke ekster (Pyat) vliegt de stormvogels der Commune vooruit. Ten tijde der Napoleontische oorlogen gehoorzaamt het heele Saksische leger aan een haan (Lecocq). In een potje (Euler, van het Latijnsche ollarius) wordt de oplossing gevonden van belangrijke zelfs, door Newton onbeantwoord gelaten vraagstukken over het wereldstelsel. Frankrijks droom, Engeland den wereldhandel te ontrukken, wordt zonder genade in een put (Pitt) begraven, terwijl de meest ideale belichaming van Hebe aan een wijnkelder (Canova) te danken is. Het nieuwe Engelsche ministerie erkent als zijn hoofd een blijden steen (Gladstone). Het wereldstelsel van Ptolemeus moet zich door een hoedenmaker (Copernicus) een volledige omwerking laten welgevallen, en onze kennis van de Polynesische wereld wordt door een kok (Cook) aanmerkelijk uitgebreid. In Frankrijk wordt een slager (Boucher) de schilder der ‘gratiën’ en in Italië een pottenmaker (Vasari) de Plutarchus onder de kunstenaars. Terwijl het oude Rome een erwtenhandelaar (Cicero) als den pater patriae toejuicht, vertrouwt het Spanje van den nieuwen tijd eenige jaren zijn lot toe aan een biezenmatter (Espartero). Even onbegrijpelijk schijnt het, dat een kortbeen (Gambetta) den sprong op den presidentszetel der Fransche Republiek heeft durven wagen. Daarentegen verwondert het ons minder, dat de onzinnige droombeelden van het Contrat social uit het brein van een
roodkop (Rousseau) zijn voortgesproten.