De voorspiegelingen van den impresario bleken zeer leugenachtig te zijn. Na Liverpool werd hun verblijf op het schip zeer slecht, zij leden bepaald ellende en op al hun verwijten antwoordde de impresario, dat hij er niets aan kon doen, dat de tijden slecht waren en de menschen bedriegelijk.
Meer dood dan levend kwamen vader en dochter in New-York aan en hier wachtte hen 't ergste. Het kunstreisgezelschap bleek niets anders te zijn dan een echte kermistroep en na hevige woordenwisselingen gelukte het vader en dochter zich van den man los te koopen. Het geld dat zij van de jaarlijksche toelage hadden overgehouden was opgebruikt; het zou nog maanden duren voordat zij een nieuwen termijn uit Europa konden ontvangen en zoo stonden zij dan beiden hulpeloos en zonder noemenswaardig geld in het groote New-York.
Na vele ontberingen en bittere ervaringen gelukte het hun eindelijk in Buffalo werk te krijgen Herman kreeg een betrekking aan de kas van den schouwburg, waarin Sabine speelde; 't was heel iets anders dan het schitterende lot dat het ijdele meisje zich voorgespiegeld had; van kunst dienen was geen sprake meer, zij moest 's morgens repeteeren, 's middags en 's avonds zingen en dikwijls genoeg klaagde zij er over dat haar zusters - die geen artisten waren - zeker veel minder werkten dan zij.
Tot overmaat van ongeluk werd de gezondheid van Herman, die de eerste jeugd sedert lang voorbij was, er niet beter op; hij kon niet goed tegen het Amerikaansche klimaat, dat geen overgangen kent tusschen bittere koude en brandende hitte; hij leed aan rhumatiek en moest dikwijls zijn kamer houden.
Hij was met Sabine in den kost bij een vrouw die kamers verhuurde aan mannen en vrouwen van verschillende stand, leeftijd en nationaliteit, die alleen met de maaltijden bij elkander kwamen; deze maaltijden waren voor Van Wieringdaele de grootste afleiding, dan kon hij weer naar hartelust pochen op zijn afkomst, zijn deftige Hollandsche familie, het talent zijner dochter en zoo al meer.
Toen hij echter van zijn rhumatiek te lijden had, moest hij dat genoegen opgeven en in zijn kamer wachten tot Sabine hem bediende; nu had Sabine nooit tot de zelfopofferende zielen behoord; haar vader had haar altijd verwend en nu zij hem moest verplegen viel 't haar zeer zwaar; zij deed het onwillig en slecht.
Herman werd knorrig en berispte haar over haar onverschilligheid; dit was haar nog nooit overkomen. Zij werd brutaal en nog onhebbelijker en hij begon haar te verwijten dat zij eigenlijk oorzaak was van al zijn ellende.
Dit was olie in het vuur gieten; zij liep hard schreiend de kamer uit en verscheen dien avond niet meer; de vader kreeg spijt van zijn drift en had niets liever gewenscht dan dat zij terugkwam om zich bij haar te verontschuldigen.
Den volgenden morgen liet hij haar roepen, maar hoorde van zijn kostjuffrouw dat de miss heel in de vroegte met haar handkoffertje het huis had verlaten, een brief aan haar vader achterlatend.
Vol angstige voorgevoelens maakte Herman den brief open; de plichtvergeten dochter schreef dat zij niet langer dit leven kon voortzetten zonder haar artistiek gevoel te verstikken en dat zij daarom het besluit had genomen zich te verbinden aan een rondreizend gezelschap dat concerten gaf in Chicago en andere groote Amerikaansche steden.
Haar vader wilde zij niet langer tot last strekken, zijn verwijten hadden haar zeer diep getroffen, want hij wist immers welk een fijn bewerktuigde gevoelige ziel zij bezat; ook liet zijn gezondheidstoestand hem niet toe haar op haar wegen te volgen. Spoedig zou zij hem wel schrijven en wenschte hem van harte beterschap.
Dat was alles!
Herman raasde, tierde, schreide zelfs om zijn ondankbare dochter; hij zwoer bij hoog en laag dat elke band tusschen hen verbroken was, dat hij haar nooit meer wilde zien of zelfs van haar hooren, 't hielp niets, Sabine was en bleef weg en Herman plukte niet onverdiend de wrange vruchten van zijn dwaze opvoeding of liever gebrek aan opvoeding.
Zoodra hij weer iets beter was, strompelde hij naar zijn bureau, maar vond het gebouw gesloten; na Sabine's vertrek was de troep failliet gegaan. Dit was het eerste zonnestraatje, dat in Herman's duister brein viel; dan was zijn Sabine toch nog een kunstenares van eenige beteekenis geweest, daar met haar de instelling stond of viel.
Hij zocht weer naar een betrekking en kreeg er eindelijk een aan een handelshuis dat zaken met Holland deed en iemand voor de Hol landsche correspondentie noodig had. Aangezien nu ook spoedig het geld uit Holland kwam, verkeerde hij weldra in beteren doen en toen er een brief van Sabine kwam, vol van het verhaal harer triomfen en met uitknipsels van couranten, waarin zij hemelhoog geprezen werd, voelde Herman zich lang zoo ongelukkig niet meer als een paar weken geleden.
Kort daarop verzocht Sabine hem toestemming tot haar huwelijk met den directeur van het gezelschap; die toestemming was wel niet noodig, schreef zij, in dit vrije land, maar zij achtte het nog haar plicht die voor den vorm te vragen.
Herman zuchtte en wel wetende dat die toestemming er weinig aan zou kunnen doen, gaf hij ze haar.
Hij wist nu dat Sabine echt Amerikaansch geworden was; in geruimen tijd hoorde hij niets meer van haar.
In Buffalo kon men hem door omstandigheden niet goed meer gebruiken en zond men hem naar Philadelphia, waar een ander huis van dezelfde firma bestond, dat grooter zaken deed.
Philadelphia klonk hem bekend in de ooren; daar immers had zijn neef Van Wieringdaele kennis gemaakt met de Douairière, daar had zij ook de jaren van haar weduwstaat doorgebracht.
‘Wie weet waar het goed voor is,’ dacht hij, ‘ik zal daar eens het een of ander onderzoeken; wie weet welke goudkorrels ik nog in het zand vind.’
't Zweefde hem onbestemd voor den geest, wat hij zoeken of vinden zou; het liefst een groot geheim, b.v. dat mevrouw Van Wieringdaele een bedriegster of avonturierster was, of haar kind een vondeling; hij wist het zelf niet, maar hij was er zeker van dat de kip die gouden eieren legde, voor hem ergens in Philadelphia verborgen leefde.
Het was echter een zeer moeilijke zaak in een groote stad de stapjes terug te vinden van een eenvoudige vrouw, die er sedert twintig jaar uit vertrokken was en van wie hij eigenlijk niets naders wist Op de kerkhoven zocht hij vlijtig, totdat hij ergens in een hoek een eenvoudigen grafsteen vond met het opschrift: Alexander van Wieringdaele geb. in 18... overl. in 18...
En daaronder Juan Fernandez, oud vier jaar.
Dat was het kind van het eerste huwelijk, het broertje, waarover Godfried eens gesproken had.
Lang bleef hij staan peinzen bij het dubbele graf; er stond geen datum op, wanneer het kind overleden was, maar het was zeker na den dood van zijn stiefvader.
‘Dat zou voor mijn geachte nicht ook een teleurstelling zijn geweest, als het Hollandsche kind in plaats van het Spaansche was gestorven,’ zeide hij tot zich zelf.
Hij verliet het kerkhof en zette zijne nasporingen voort; eindelijk gelukte het hem 't huis te vinden, waarin de van Wieringdaeles hadden gewoond: het was even buiten de stad, en door een tuintje omringd; nu woonde er misschien reeds de tiende familie na hen in.
Sander was op een kantoor werkzaam geweest en hij had kennis met zijn aanstaande vrouw gemaakt, door dat zij een boarding-house (kosthuis) hield, waarin hij ook woonde.
Jenny Fernandez, geboren Clarke, was van New-York geboortig; dit wist hij toevallig, maar verder miste hij elke aanwijzing en nergens vond hij een leiddraad.
Het toeval bracht hem een groot eind verder.
Op zekeren avond kwam iemand, met wien hij in een koffiehuis kennis gemaakt had, bij hem op de kamer; deze zag eens rond en ontdekte op een zeer in het oog vallende plaats eenige portretjes, die Herman gaarne tentoonstelde; een was dat van Sabine in het costuum van Carmen, en een ander van zijn drie jongste kinderen; de arme Tonia ontbrak, de stumper had nooit tijd kunnen vinden om zich te laten portretteeren.
Verder twee fraaie photographieën van de Amerikaansche en van haar zoon in sportcostuum.
De vriend, die van ouder tot ouder in Philadelphia had gewoond, keek naar de portretten en riep plotseling uit:
‘Als ik het niet beter wist, zou ik zeggen, dat die dame een oude bekende van mij was.’
‘Dat kon wel zijn,’ antwoordde Herman, wiens belangstelling dadelijk opgewekt werd, ‘zij heeft hier in Philadelphia gewoond.’
‘Hier vlak tegenover, een flinke vrouw; zij had er slag van zich door de wereld te helpen.’
‘Nu, hoe heet ze dan?’
‘Mistress Clarke of eigenlijk zoo was haar meisjesnaam, want zij was weduwe en is kort daarna getrouwd. Dan is dat haar zoon, ja, het was zoo'n aardig ventje met zulke gitzwarte oogen en haren. Precies de vader, zeiden wij, want hij leek niets op haar.’
‘Je vergist je erg,’ antwoordde Herman, ‘haar man was net zoo blond als ik, want hij was mijn volle neef.’
‘Ja ik weet wel, een Hollander, die aan de gele koorts gestorven is, of liever hij dronk veel te veel. Niemand begreep hoe zij, die toch zoo'n knappe vrouw was, met dat verloopen sujet heeft kunnen trouwen, en haar mooi boarding-house er aan gaf om met hem buiten te gaan wonen. Maar zij had een zoontje van haar eerste man, die een Mexicaansche Spanjaard moet geweest zijn.’
Herman werd in een oogenblik wit en rood.
‘Dat kind is gestorven, deze zoon is uit het tweede huwelijk; zij woont nu in Holland en de jongen heeft alles geërfd van zijn grootmoeder.’
‘Nu, dan moet ik zeggen dat hij sprekend gelijkt op den eersten man zijner moeder.’
‘Ik heb het graf gezien van mijn neef; onder denzelfden steen rust ook het kind van Fernandez.’
‘Wel mogelijk, na haar huwelijk heb ik weinig meer van haar gehoord; die man heeft nog maar een jaar of drie geleefd, meen ik, toen is zij naar New-York vertrokken.’
‘Maar toen u haar kende, hoe oud was dat kind toen? Herinnert gij het u nog?’
‘'t Was een baby; mijn vrouw, - wij waren pas getrouwd en woonden samen in dat kosthuis - had zoo'n aardigheid in dat kind en speelde er den geheelen dag mede, want mistress Fernandez had het zeer druk met haar gasten. Wij vonden dat zwartkopje zoo aardig en geestig.’
‘En is zij toen spoedig getrouwd met mijn neef?’
‘O ja, heel gauw. Ik herinner het mij nog zeer goed. Wij zaten aan het ontbijt, toen zij binnenkwam aan den arm van mister Alexander, - zoo noemden wij hem; want wij konden dien moeilijken Hollandschen naam niet uitspreken. Zij had een bouquet rozen in de hand en vertelde ons dat zij zoo juist samen waren getrouwd, want dat trouwen gaat hier gemakkelijk.’
(Wordt vervolgd.)