Uit het Rome der keizers.
Deze titel is gelijkluidend met het Rome der circus- en amphitheaterspelen, het Rome der onmenschelijk wreede vervolgingen tegen de Christenen. In dat Rome van moord en bloed, van verfijnde wreedheid en teugelloos zingenot verplaatsen ons de beide gravures op de binnenpagina's van dit nummer. De tocht van een verwijfden imperator naar het amphitheater, waar de weerlooze Christenen voor de wilde dieren zullen geworpen worden, en het wegsleuren van het ongelukkige slachtoffer uit den circus, terwijl de met lauwerbladen omkranste overwinnaar onder het spel der cimbalen wordt rondgedragen: ziedaar twee tafereelen, die beter dan de pen dit vermag, dat vreeselijke tijdperk uit de wereldgeschiedenis kenschetsen, toen Rome door de kracht zijner legioenen aan de spits der geheele wereld stond, maar ook in zijn overbeschaving, zijn dierlijke wreedheid, zijn toomelooze weelde en zedenbederf de kiemen vond van zijn ras naderend verval.
Wij kunnen er ons moeilijk een denkbeeld van maken, hoe grooten invloed de openbare spelen op de Romeinen hebben uitgeoefend. Wij voelen niet, wat de Hellenen bewoog, toen zij tot de olympische en isthmische spelen uit alle streken van Hellas samenstroomden, evenmin, wat de bevolking van Rome bezielde, als zij van de kringvormig opgaande zitplaatsen van haar amphitheater en circus getuige was van de bloedige worstelingen der gladiatoren onderling of met verscheurende dieren, of de Christenen, zwakke grijsaards en kinderen, en kloeke mannen in de volle kracht des levens, voor leeuwen en tijgers geworpen zag.
De Italiaansche schilder Marco Landucci, de nazaat van dat volk van wereldbeheerschers, die zich ongetwijfeld bij den aanblik der puinhoopen van het Coliseum heeft geïnspireerd gevoeld, vergunt ons een blik te slaan in de kampspelen der Romeinsche gladiatoren.
De spelen der Romeinen hebben hun eigen geschiedenis. In beteekenis voor de ontwikkeling en inrichting van den staatsvorm hebben zij al dergelijke gebruiken bij andere volken ver overtroffen. In het begin eenvoudig als de aard van het volk zelf, hebben zij zich allengs uitgebreid en zijn met altijd toenemende pracht, ten laatste met onbeperkte weelde gevierd. In het begin een deel van den godsdienst op groote feestelijkheden uitmakend en met menschenoffers en allerlei ceremoniën verbonden, namen zij hoe langer hoe meer het karakter van een volksvermaak aan en de bloedige offers in de arena vielen niet langer ter eere der goden, maar om te voldoen aan den dierlijken bloeddorst van het Romeinsche volk.
Houdt men het oog op het onderwerp der opvoeringen bij deze spelen, dan kan men drie soorten onderscheiden: die van den circus, het tooneel en het amphitheater. Het gewichtigste bestanddeel der eerste vormde het wagenmennen, waarbij lichte met een, twee tot vier rossen bespannen wagens, door daarop staande menners geleid, den circus rondsnelden. Het aantal plaatsen voor de toeschouwers klom tot 380.000 en de hartstocht des volks voor deze spelen was zoo groot, dat, zooals een kerkvader bericht, de toeschouwers zelf het meest belangwekkende schouwspel vormden. De halsbrekerskunst der wagenmenners werd rijk beloond. Zoo verkreeg zekere Eutychus eens van keizer Caligula een geschenk van twee millioen sestersiën (f 240.000), terwijl voor anderen zelfs gouden standbeelden werden opgericht.
De tooneelspelen en dramatische opvoeringen sloten zich bij het Grieksche theater aan. Een blijvenden steenen schouwburg verkreeg Rome eerst door Pompejus, 85 jaar na de geboorte van Christus. Ook de tooneelspelers werden dikwijls met gunsten en goud overladen. Zoo verdiende de komiek Roscuis in zes jaar tijds zes millioen sestersiën (f 720.000).
Het derde soort der spelen waren de in het begin ook in den circus of op het forum, maar later in de amphitheaters gehouden kampspelen der gladiatoren. Oorspronkelijk alleen bij begrafenissen gehouden, waren zij een naklank van de aan de onderaardsche goden gewijde menschenoffers. In het begin moest een vechter bij begrafenissen op een brandstapel een strijd voeren ter herinnering aan de krijgsgevangenen, die weleer bij de graven geslachtofferd werden. In het jaar 264 voor Christus gaven Marcus en Decimus Brutus ter eere huns vaders de eerste groote gladiatorengevechten op de veemarkt (forum boarium). Van daar werden zij steeds menigvuldiger en in 42 voor Christus voor de eerste maal in plaats van de spelen in den circus als openbare spelen opgevoerd en weldra hadden zij alle andere in belangrijkheid overtroffen. In plaats van de bij elk spel voor het volk op het forum opgeslagen houten stellages bouwde Statilius Taurus het eerste steenen amphitheater en keizer Vespasianus ten slotte het reusachtige amphitheatrum Flavium, het Coliseum, dat 87.000 toeschouwers kon bevatten, en welks grootsche puinhoopen nu nog tot ons van de vervlogen pracht spreken. Onze gravure op bladz. 180 vergunt ons een blik in de binnenste ruimte van zulk een amphitheater, gezien van den ingang naar den lijkenkelder.
Als vechters (gladiatoren, van gladius, zwaard) werden slaven, krijgsgevangenen, misdadigers en ten laatste ook gehuurde lieden gebezigd. Zij werden in afzonderlijke vechtscholen voor hun bloedig handwerk afgericht en werden, naar het wapen, waarop zij zich oefenden, in verschillende klassen of familiae ingedeeld, aan wier hoofd een vechtmeester of lanista stond, die de gladiatoren drilde en ze aan hen, die zulk een spel organiseerden, verhuurde of verkocht. Naar gelang der wapenen en de manier van vechten waren er retiariërs, die zonder verdere wapenrusting, alleen met een net of rete en een drietandigen vork gewapend waren en hun tegenstander het net over het hoofd trachtten te werpen; secutoren, met zwaard en schild gewapend; myrmillonen en Galliërs, met den Gallischen helm, waarop zich de afbeelding van een visch in plaats van een vederbos bevond: Samnieten, met den gevleugelden Samnitischen vizierhelm, een lang schild en een metalen band om het linkerbeen; thrakers, met een kromme sabel en klein schild die hun tegenstander in geknielde of kruipende houding afwachtten; hoplomachers, in zware wapenrusting, dimachaërers, met twee korte messen; essedariërs, die op een Britschen strijdwagen, en audabaters, die te paard met gesloten vizier vochten.
Wanneer een gladiatorenspel werd opgevoerd, dan liet de gever daarvan een program opmaken, stuurde het ook in de provincies rond en het het in de Staatscourant of acta diurna bekend maken. In Pompeï heeft men zulke programs gevonden, op een waarvan men las: ‘De vechtersbende van Ampliatus zal den 17en November voor de tweede maal vechten. Ophitsing der wilde dieren en tentdak.’ Dit laatste beteekent, dat bij zonneschijn het amphitheater met een groot velum of tentdak zal overspannen worden.
Den dag vóór het spel kregen de kampspelers een vrijen maaltijd, die uit kostbare spijzen en dranken bestond, dikwijls het galgenmaal. Op den dag zelf trokken zij in plechtigen optocht naar de arena, waar de vechtmeester ze bij paren opstelde. In het begin werden spiegelgevechten gehouden, tot de trompetten het teeken tot het eigenlijke bloedige spel gaven. De gewonde gladiator mocht het volk door het opsteken van zijn wijsvinger om genade smeeken, en dit stond ze òf toe, door de gebalde vuist met ingetrokken duim te toonen, òf weigerde ze door den duim uit te strekken. In het laatste geval werd de overwonnene door den op zijn borst geknielden overwinnaar door een genadestoot in de keel gedood. Deze werd in den regel (men zie onze gravure op blz. 180) onder de begeesterde uitroepen des volks in triomf door de arena rondgedragen. De dooden of halfdooden sleepte een slaaf, dikwijls als de ‘zielengeleider’ Mercurius gekleed, naar buiten en wierp ze in de vunzige kelderruimtem onder de arena, waar zij in korten tijd door de tallooze daar verblijf houdende ratten opgevreten werden.
De beroemdste der bovengenoemde gladiatorenscholen was die te Capua. Zulke inrichtingen waren gedeeltelijk eigendom der gemeenten, gedeeltelijk particuliere ondernemingen. Cicero vraagt bijv. bij gelegenheid aan zijn vriend Atticus, hoe zijn gladiatoren het maken en verheugt er zich over, ‘dat zij met het beste gevolg vechten,’ en meent, dat zijn vriend, door hen tweemaal te verhuren, er weer het geld uit kan slaan, dat ze hem gekost hebben. Clodius, Milo en andere volksmenners bezaten heele bende gladiatoren, waarvan zij voor hun politieke kuiperijen partij trokken. Cesar bezat eens zooveel gladiatoren, dat de Senaat zich door politieke oogmerken genoopt vond, een maximum voor het particulier bezit vast te stellen.
Op het laatst namen zelfs aanzienlijke mannen als senatoren en ridders aan deze kampspelen deel, maar in het oog van een man van den oud-Romeinschen stempel moest dit een gruwel zijn. Tacitus wil dan ook de namen dergenen, die onder Nero in het strijdperk traden, niet noemen, met het oog op hun nog in leven zijnde familieleden. Zelfs vrouwen uit de hooge kringen schroomden ten laatste niet meer, in de arena af te dalen. Men hoeft dan ook niet te vragen, hoe laag toen het peil der zedelijkheid te Rome stond.
Evenals de wagenmenners en de tooneelspelers werden ook de gladiatoren op buitensporige wijze geëerd en beloond. De eenvoudigste belooning was, dat een zegevierenden gladiator een vechtersstaf of rudis ten teeken van zijn meesterschap werd overhandigd. Overal hoorde men hun namen en daden prijzen; zoo hebben wij bijv. van Martialis een gedicht op den gladiator Hermes. Op lampen, vaten, edelgesteenten en wat al niet werden afbeeldingen van gladiatoren aangebracht. Voorstellingen van de kampspelen der gladiatoren werden vooral op grafmonumenten gegriffeld en ook op mozaïeken, waarvan nog enkele exemplaren behouden zijn, werden zij in hun daden verheerlijkt.
Vertegenwoordigt onze gravure ‘Na de spelen’ een beteekenisvolle episode uit het leven der heidensche Romeinen, de tweede gravure ‘De keizer in den circus’ is nog aangrijpender, en dit te meer, omdat wij daarop, naast den verwijfden keizer Domitianus, van zijn trawanten omgeven, de arme Christenen zien, in een groote kooi opgesloten, evenals de verscheurende dieren boven hen, wien zij straks als een welkome buit worden toegeworpen.
Om van dit schouwspel getuige te zijn, stroomt heel Rome, en niet enkel de wereldstad, maar al wat tot het gebied van deze metropool uit de oudheid behoorde, naar het Coliseum In de verschroeiende namiddagszon, door de warrelende stofwolken op de heirbaan, bewegen zich honderdduizend menschen te voet, te paard, in wagens of draagstoelen; mannen en vrouwen, de meesten in feestgewaad en van hun slaven vergezeld. De dichte, rumoerige volksmassa's voor het reusachtige zijn spits ten hemel beurende gebouw, worden door gewapenden in toom en op gepasten afstand gehouden, om de ingangen voor de voornamen vrij te houden.
Al geruimen tijd vullen zij de zeven steenen rijen van plaatsen, die in de beneden ringvormige ruimte voor hen bestemd zijn. Boven hen op dertig boven elkaar geplaatste rijen wemelt het van burgers. Op de overdekte galerij bevinden zich de vrouwen in lichte, ruischende gewaden, met gouden spangen en ringen getooid, het gezicht geblanket en zich met haar groote waaiers koelte toewuivend. En heel bovenaan, op het door zuilen geschraagde dak, staat dicht gepakt het volk der lagere standen, door de voornamen haast niet opgemerkt, maar zelf de geheele vergadering overschouwend. Door de wachters van den circus zijn reeds de groote velums opgetrokken, die beschutting bieden tegen de zonnestralen.
(Slot volgt).