De dank van den Geneesheer en van den Advocaat.
Oostersch sprookje.
Er leefde eens in het Morgenland een rijk man, met name Omar, en een nog rijker, die Abdallah heette. De eerste was geneesheer, de tweede rechtsgeleerde. Zij waren dikke vrienden en om hun wijsheid en bekwaamheid heinde en ver beroemd. Toen zij meenden genoeg rijkdommen bijeengegaard te hebben, besloten zij hun beroep vaarwel te zeggen en op reis te gaan om de wereld te leeren kennen, want zij waren nog niet veel verder geweest dan hun geboorteplaats.
Zoo trokken zij, van al het noodige voorzien, weg, zonder bedienden mee te nemen, want zij wilden geheel ongestoord zijn. Zij hadden een gelukkige reis, ze zagen veel nieuws en werden overal met vriendelijkheid en eerbied ontvangen.
Nu gebeurde het op zekeren dag, dat zij over een groote, door een dicht woud omzoomde weide gingen. Deze was met hoogopgeschoten, welriekend gras bedekt, waartusschen bloemen van de veelvuldigste kleuren praalden, terwijl in de verte een kudde koeien stond te grazen. Toen Omar en Abdallah, in den aanblik van dit landelijk tafereel verzonken, vroolijk verder gingen, verliet plotseling een stier de kudde en stormde met gebogen kop en gloeiende oogen op hen los. Zij hadden geen tijd meer om te vluchten. Terwijl zij ontsteld naar hun wapens grepen om zich te weer te stellen, raakten zij beiden in hun lange gewaden verward en vielen op den grond. De woedende stier was nog eenige schreden van hen verwijderd; zij schenen verloren.
Daar snorde plotseling een pijl door de lucht en trof den stier in de zij. Toch bleef het dier nog staan. Een tweede pijl raakte het in het oog. De stier sprong op, maar viel weldra levenloos ter aarde. De reizigers waren gered.
Zij stonden nu op en dankten Allah luide voor zijn hulp, terwijl zij hun blikken rond lieten weiden om hun redder te ontdekken. Nu trad uit het struikgewas een man in jagerskostuum te voorschijn, met zijn boog in de linkerhand, terwijl de pijlkoker over zijn schouder hing.
‘Allah zij geprezen!’ zei hij op verheugden toon tot hen, ‘dat ik te rechter tijd het gevaar ontdekte. Gij waart niet de eerste slachtoffers van den wilden stier geweest, want het is een ondeugend dier, dat ik al lang besloten had te dooden.’
De beide reizigers, nog sidderend van schrik en ontroering, putten zich uit in dankbetuigingen jegens den redder van hun leven.
‘Hoe zullen wij u onzen dank betuigen?’ riep Omar uit ‘Zeg eens, waarmee wij u maar eenigermate onze erkentelijkheid kunnen bewijzen! Wij zijn rijk: waarin schept uw hart behagen? Zoudt gij graag een fraai ros hebben, zoek dan het schoonste uit!’
‘Ik heb een verzameling prachtige edelgesteenten,’ voegde Abdallah er bij, ‘kom en neem er zooveel van als ge verkiest!’
‘Neen,’ gaf Mukir, hun redder, lachend ten antwoord, ‘ik dank u. Ik hecht niet aan geld of goed, want ik bezit zooveel als ik noodig heb voor mijn behoeften. Ik zoek mijn vreugde meer in wat het gemoed veredelt en den geest verrijkt, dan in de schatten der aarde. Maar,’ ging hij na eenig nadenken voort, ‘een dank, een grooten dank kunt gij mij toch bewijzen, en ik verzoek u daarom, zegt mij, welk is uw beroep?’
‘Ik ben geneesheer,’ antwoordde Omar, ‘en mijn vriend is rechtsgeleerde.’
‘Dan hebt gij zeker veel gezien en beleefd,’ hernam Mukir, ‘en gij schijnt mij wijze mannen toe. Ziet, mij werd onlangs een zoon geboren, mijn dierbare Almanzor; hij is mijn eenig kind Geeft elk mijn zoon een goeden raad voor zijn later leven mee uit den rijken schat van uw ervaring! Dat zal uw dank zijn!’
Omar en Abdallah verklaarden zich met vreugde hiertoe bereid.
‘Maar dan wensch ik,’ vervolgde Mukir, ‘dat gij dezen nacht in mijn huis uitrust. Overlegt tot gij verder gaat wat gij uit uw rijke ervaring als den nuttigsten raad kunt geven, en dien deelt gij mij dan bij uw afscheid mee. Zweert bij den baard van den Profeet, dat gij mijn wensch stipt zult vervullen!’
‘Wij zweren het bij den baard van den Profeet!’ zeiden de beide reizigers plechtig, terwijl zij de hand op het hart legden.
Daarna vergezelden zij Mukir naar diens woning, werden daar goed onthaald, sliepen voortreffelijk en zetten den volgenden dag hun reis voort Toen zij wilden heengaan, haalde elk een verzegeld papier te voorschijn en stelde het den gullen gastheer ter hand. Daarna namen zij hartelijk afscheid van hem en zetten hun reis voort.
Nadat zij zich verwijderd hadden, brak Mukir de beide verzegelde papieren open. Op dat van Omar stond: ‘Gebruik nooit een geneesheer!’ op het andere: ‘Gebruik nooit een advocaat!’