Het spoorwegongeval te Bunde. -
Het plaatsje Bunde, tot dusver zoo goed als onbekend, heeft eensklaps wel geen Europeesche, maar toch een Nederlandsche vermaardheid verkregen, door het spoorwegongeluk, dat daar den 25 September ten gevolge der verzakking van een gedeelte der spoorlijn heeft plaats gehad.
Het ongeluk, dat gelukkig enkel materieele schade heeft aangericht, vindt zijn oorzaak in de eigenaardige geologische gesteldheid van den bodem, maar hiermee is niet gezegd, dat het niet had kunnen voorkomen worden. Men had bij het aanleggen der spoorlijn Roermond - Maastricht nooit dat onvertrouwbare moerassige terrein moeten uitkiezen, te meer daar het toen ter tijde niet aan waarschuwende stemmen, waaronder die van den heer Regout, lid der Eerste Kamer, ontbroken heeft.
Evenwel de weg werd gelegd, en, wat gevreesd werd bleef niet uit.
Herhaaldelijk hadden er grondverzakkingen plaats; eenmaal zelfs, in November 1864, verdween de spoorwegdijk over een lengte van 400 meter met rails, dwarsleggers enz. in de diepte, en ontstond er een gat van ruim zestig voet beneden den beganen grond, terwijl niet minder dan 150.000 kubieke meter grond werd weggedreven.
Nu werd wel in natuurlijken, maar niet in figuurlijken zin de put gedempt. Daar de honderden in die streek aanwezige watersprongetjes en het van den Geulberg stroomende water den spoordam, voor het ondergedeelte hoofdzakelijk uit groenzand bestaande, ondermijnden, kwam het er vóór alles op aan, voor een goeden waterafvoer te zorgen. Op de sloot, die voor deze waterloozing moest dienen, werd niet voldoende toezicht gehouden. Zij raakte langzamerhand zoo met waterplanten gevuld, dat zij al het water niet meer kon verduwen en dit zachtjes aan den spoordijk weer begon te ondermijnen, met het onzen lezers bekende treurige gevolg.
De verzakking moge nu zoo groot niet zijn als in 1864 - de weg is op een hoogte van 6 meter 30 over een lengte van 70 meter weggeschoven tot op een afstand, waarvan het uiterste punt 95 meter bedraagt - toch zal een ieder begrijpen, dat ditmaal afdoende maatregelen moeten genomen worden, wil men niet over eenigen tijd de grondinstorting zich zien herhalen, dan misschien niet met betrekkelijk zoo gunstigen afloop.
Of zij ook inderdaad zullen genomen worden?
Wij weten het niet, maar het staat te vreezen, dat men er zich ook ditmaal weer met lapwerk zal afmaken, daar, naar aan den Limburger Koerier gemeld werd, de kosten van de verlegging der lijn langs de oostzijde van den berg op twee millioen geraamd zijn en men voor zulk een uitgaaf schijnt terug te schrikken.
En toch, naar de Limburgsche geoloog Dr. Erens in de Grensbode schreef, zal men een nieuwe catastrophe nooit kunnen voorkomen, ‘tenzij door een radicale verlegging van het spoor.’
Een zware verantwoordelijkheid rust dus op de maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Beter is het toch, eenige millioenen uit te geven dan een herhaling te moeten vreezen van een ongeval, dat de ernstigste gevolgen had kunnen na zich sleepen, en waarvan wij de voornaamste momenten, in beeld gebracht, onzen lezers aanbieden.