Ferdinand Cortez aanschouwt het dal van Mexico. -
Dàt had zeker geen kaartlegster den jongen Spanjaard kunnen voorspellen, dat hij eenmaal met een handjevol kameraden het machtigste rijk der Nieuwe Wereld zou veroveren! Op het oogenblik dat alle volken der aarde zich gereedmaken, den ontdekker van Amerika te huldigen, is het niet zonder belang het schitterende wapenfeit van een zijner koenste en edelste volgelingen in herinnering te brengen. Want al was Cortez meer een krijgsman dan een zeevaarder, feitelijk ging hij bij zijn veroveringen van hetzelfde beginsel uit als Columbus, die zich bij al zijn ontdekkingen de uitbreiding van het rijk Gods, en de voortplanting van het geloof tot hoogste doel stelde. Dat geeft aan zijn verovering van Mexico, die anders weinig meer dan een haast fabelachtig avontuur zou zijn, een werkelijk epische schoonheid.
Wie die verrassende en spannende historie in geuren en kleuren lezen wil, sla het romantisch geschiedverhaal Tenochtitlan van J.R. van der Lans op, dat indertijd in de Bibliotheek voor Christelijke Huisgezinnen verschenen is. Hier kunnen me maar in het kort de hoofdfeiten in herinnering brengen.
Na de ontdekking van Amerika door Columbus hadden de Spanjaarden zich eerst op het eiland Cuba gevestigd. De zeetochten, die zij van hieruit ondernamen, deden hen spoedig het vasteland ontdekken en wel vooreerst het schiereiland Yucatan. Daar vernamen zij van het groote Aztekische rijk, dat zijn heerschappij tot Yucatan uitstrekte; en de begeerte, tot dat rijk door te dringen, prikkelde hen des te meer, daar zij van de Indianen in de kuststreken niet alleen de grootste wonderen over dat rijk en zijn koning vernamen, maar ook tot hun verbazing in de dorpen en steden steenen huizen, torens en groote gebouwen aantroffen. Daaruit viel op te maken dat de bewoners een trap van beschaving hadden bereikt, die met de halfwilde toestanden op Cuba niet in vergelijking kon komen.
Onder Ferdinand Cortez werd een expeditie uitgerust om dat wonderland te ontdekken en zoo mogelijk te veroveren. Cortez was toenmaals een man van vier en dertig jaren, van slanke, krachtige gestalte. Hij was krijgsman met hart en ziel, en zijn vurige geest dorstte naar groote daden. Reeds sinds veertien jaren diende hij onder het Spaansche krijgsvolk, dat zich op San Domingo en Cuba bevond om voor de Spaansche kroon het bezit der nieuw ontdekte landen met de wapenen te handhaven en te vergrooten; want van de vreedzame verovering, zooals Columbus die zich gedroomd had, was men sinds lang afgeweken. De overmacht der Spanjaarden door hun geschut, hun geharnaste ruiters en hun krijgskunde had zich reeds zoo dikwijls tegenover de inboorlingen van Amerika getoond, dat zij ondanks hun gering aantal de vermetelste ondernemingen aandurfden.
De edele heldenfiguur van Cortez onderscheidt zich allergunstigst van het gros der Spaansche gelukzoekers, die op het voetspoor van Columbus naar de Nieuwe Wereld togen, minder bedacht om er de christelijke beschaving te brengen dan om er goud vandaan te halen. Bij Cortez was nog het vrome denkbeeld van Columbus levendig, wiens eerste werk bij het betreden der Nieuwe Wereld geweest was, er de kruisbanier te planten. Toen Cortez in Februari 1519 met de uitrusting zijner expeditie gereed was, liet hij zich een kostbare fluweelen kruisvaan vervaardigen met het opschrift: In hoc signo vinces, door dit teeken zult gij overwinnen.
‘Want Cortez en die hem volgden,’ dus lezen wij in het boven aangehaalde werk, ‘streden ook voor het kruis, dat is voor het geloof. Niet alleen beschouwde ieder dier mannen zich als een held, die voor eigen rekening en met eigen levensgevaar tot eene verovering uittoog, die noodzakelijkerwijze zijne stoutmoedige wapenfeiten moest bekronen; maar zij waren ook bezield met eene machtige en heilige geestdrift, die hun moed te midden der gevaren staande hield en hen tot de stoutste ondernemingen dreef. Zij beschouwden zich namelijk - te recht of ten onrechte - als missionarissen van den christelijken godsdienst, belast met de taak om overal het licht van het ware geloof te verspreiden. Cortez vooral gevoelde zich deze verheven roeping waardig, en terwijl hij zijne volgelingen op de schatten wees, die hunne belooning zouden zijn, hield hij hun tevens de heiligheid der zaak voor oogen, voor welke zij waren uitgetrokken. Daarom had hij dan ook dien morgen, toen in de kerk van Santiago de vaan door de handen van den cura Bartholomeo de Olmedo gewijd werd, ten aanhooren van al degenen, welke die banier volgen zouden, de geheele onderneming onder de bescherming gesteld van Jesus Christus, voor wiens zaak zij zouden strijden.’
Op elf gebrekkige vaartuigen voerde Cortez zijn legertje van Cuba naar Yucatan. Het bestond uit 110 zeelieden en 553 soldaten, waaronder 32 armboogschutters en slechts 13 met buksen gewapende mannen; maar een tiental kanonnen en vier veldslangen benevens 16 geharnaste ruiters, die den Indianen, daar ze geen paarden kenden, zulk een bijgeloovigen schrik inboezemden, verhoogden deze onbeduidende strijdmacht, die een groot en machtig koninkrijk zou veroveren. Tot het verrichten van allerlei diensten nam Cortez bovendien nog 200 Indianen van het eiland mee. Na de landing op Yucatan traden de Indianen daar vijandig tegen hem op, maar hij dwong ze gemakkelijk tot onderwerping, en toen hij van hen vernam dat zij maar met tegenzin gehoorzaamden aan den koning van Mexico, den grooten Montezuma, dien zij als een dwingeland afschilderden, nam Cortez hen tot bondgenooten aan. Met hen rukte hij verder, ofschoon hem herhaaldelijk boden van Montezuma met rijke geschenken te gemoet kwamen om hem tot terugkeer te bewegen. Hij wilde de hoofdstad Mexico zien en die in triomf binnentrekken. Onweerstaanbaar dreef hem de begeerte, het stoute veroveringsplan te verwezenlijken, en om zich en den zijnen den terugtocht af te snijden, liet hij al zijn schepen, op een van de slechtste na, verbranden. Daarop vuurde hij zijn Spanjaarden aan tot den tocht naar de hoofdstad. Te Cholula, een volkrijke stad, dreigde hem verraad; hij strafte de Cholulanen op voorbeeldige wijze en ook zij onderwierpen zich. Zijn naam was nu al zoo geducht door het gansche land, dat niemand hem meer ernstigen tegenstand durfde bieden. De vreeselijke vuurwapenen der Spanjaarden verspreidden alom schrik en ontzetting; hun kanonnen en gepantserde ruiters brachten de inboorlingen in den waan dat zij met duivels in plaats van menschen te doen hadden. Zoo rukte Cortez onverschrokken verder.
In November aanschouwde hij van een hooge rots voor het eerst het dal van Mexico en de groote stad met haar witte huizen en tempels op een eiland in het meer, Tezcuco, door drie dammen met het vasteland verbonden. Lang staarde hij dat betooverend schouwspel aan, omgeven door zijn krijgers, die hun oogen nauwelijks gelooven durfden bij dien verrukkelijken aanblik. Een van Cortez' tochtgenooten, Bernal Dias, geeft ons het best hun indruk weer in de volgende woorden, die wij in Tenochtitlan vinden aangehaald:
‘Naarmate zij van de bergen afdaalden, ontrolde de uitgebreide vlakte van Mexico zich voor hunne oogen. Bij het aanschouwen van die streek, een der schoonste ter wereld, van die welbebouwde en vruchtbare vlakten, die zich zoover het gezicht reikte uitstrekten, van een meer dat door zijn omvang eene zee geleek en door groote steden omringd was, op het gezicht eindelijk van de hoofdstad, die zich als een eiland te midden van dit meer verhief, versierd met tempels en torens, - trof dit schouwspel zoozeer hunne verbeelding, dat eenigen meenden de beschrijvingen van tooversprookjes verwezenlijkt te zien: de paleizen en vergulde torens schenen enkelen tooverbeelden toe, terwijl anderen, meenende dat zij droomden, wat zij zagen voor de begoocheling van een droom hielden.’
En Cortez dacht in geestdriftige vervoering, hoe hij nu weldra zijn kruisbanier op de tinnen dier koninklijke stad zou doen wapperen.
Vol schrik kwam Montezuma zelf hem met al de praal van zijn hofstoet uit de stad te gemoet om hem vrede en vriendschap aan te bieden. Zonder tegenstand trok Cortez de wonderstad Tenochtitlan binnen. Het wonder, heel Mexico voor Spanje te veroveren, zou hem gelukken.