De dubbelganger.
(Slot.)
Terwijl Max op zijn doode gemak naar zijn kamers wandelde, waar zijn broer al was en zich met het avontuur hartelijk vermaakte, begaf de kolonel zich naar de posten, keek de wachtboeken na, ondervroeg de verschillende posten en kwam daardoor tot de wetenschap dat luitenant Von Hoppe I inderdaad ten volle zijn plicht had gedaan. Met dit resultaat ging hij naar de woning van den commandant en stelde deze daarvan in kennis. De majoor was geheel perplex en wist in het begin niet, wat hij op deze onthulling moest zeggen.
‘U zegt, kolonel, dat ik mij vergist moet hebben! Maar dat is totaal onmogelijk, - ik volgde zijn spoor, zijn helm lichtte in de verte, hij verliet de stad, wandelde het glacis op, ging daar op een bank zitten, rookte eerst een sigaar en begon daarna op de piccolofluit te blazen, me dunkt, ik hoor de akelige tonen nog in mijn oor.’
‘Daar twijfel ik allemaal niet aan, majoor,’ zei de kolonel lachende, ‘maar gij hebt u in den persoon vergist: zijn broer bespeelt de piccolofluit en wordt daarom in het heele regiment de fluitist genoemd.’
‘De fluitist,’ herhaalde de commandant, terwijl hij met een wanhopig gebaar het hoofd schudde. ‘Dat ongelukkig spelen op de fluit heeft mij het meest geërgerd, - en daarna begon hij te declameeren.... een zonderlinge vent.... kolonel, wat ik u bidden mag, stuur het jonge mensch eens hier; hij moet mij zelf eens uitleggen, hoe dat alles is toegegaan. De andere is natuurlijk onmiddellijk van zijn arrest ontslagen en ik zal hem bij gelegenheid wel de noodige ophelderingen geven.’
De kolonel ging voldaan heen en zorgde er voor, dat luitenant Von Hoppe II onmiddellijk last kreeg voor den majoor te verschijnen. Dit bevel kwam, toen de broeders grooten krijgsraad hadden belegd.
‘Goed!’ riep Hans uit, ‘Nu springt de bom.... nu zal uitgemaakt worden, of het stuk goed was of uitgefloten wordt... Stil, geen woord meer, Max... Ik ga moedig den strijd te gemoet en kom of met het schild als overwinnaar of op het schild als lijk terug.’
Daarna stolpte hij zich den helm op het hoofd en ging met vasten tred naar het marktplein op het huis van den commandant toe.
De majoor ontving den jongen officier niet onvriendelijk en kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen, om den zonderlingen nachtelijken zanger nader te leeren kennen en achter de reden van zijn haast onverklaarbaar gedrag te komen.
De flinke, jonge officier met zijn rond en open gezicht maakte blijkbaar een heel gunstigen indruk op hem, en hij sprak hem daarom veel beleefder aan dan eigenlijk zijn bedoeling was geweest.
‘Men heeft u van nacht op een wandeling van het glacis de fluit zien en hooren spelen, luitenant, - gezien en gehoord, zeg ik.... met den helm op het hoofd, luitenant.... ja, met den helm op het hoofd en op de fluit spelend.... op de piccolofluit nog wel... zeer zeldzaam, inderdaad, luitenant, zeer zeldzaam! Hoe kunt gij dat ophelderen, luitenant?’
‘Of ik daar gezien en gehoord ben, weet ik niet, majoor, maar ik was er inderdaad op den aangegeven tijd, en ik heb ook op de fluit gespeeld, dat kan ik niet ontkennen,’ antwoordde Hans bescheiden, terwijl hij den ouden heer daarbij vriendelijk lachend aanzag.
‘Zoo, het is dus alles waar.... hm! zeer zeldzaam, inderdaad.... en gedeclameerd hebt u ook... nogwel hardop... erg hardop... hm!.. en daarbij den helm op het hoofd... uiterst zeldzaam, - ook een naam daarbij genoemd... een naam....’
‘Die mij boven alles dierbaar is, majoor,’ viel Hans hem in de rede. ‘Ik geef toe, dat wie mij gezien en gehoord heeft, mij ternauwernood zal begrepen hebben, majoor. Ik ben namelijk erg verliefd, mijn hart juicht van vreugde, omdat ik op wederliefde meen te mogen rekenen, en toch ben ik tot den dood toe bedroefd, omdat de vader van mijn beminde mij tot dusver bij elke gelegenheid ondubbelzinnige bewijzen van zijn afkeer gegeven heeft’
‘Inderdaad... hm, zeer zeldzaam! bromde de oude heer en keek den oprechten luitenant verbaasd aan. ‘En daarom loop je tegen middernacht op het glacis heen en weer en speelt op de piccolofluit?.... Inderdaad, hoogst zeldzaam... en waarom zet je daarbij je helm op?’ vroeg de majoor, wien dit juist het zonderlingste toescheen, en die met alle geweld de reden daarvan wilde weten.
‘Uit hoogachting voor de dame van mijn hart, majoor!’ flapte Hans er uit, die toch onmogelijk de ware reden daarvoor kon opgeven, welke, zooals men weet, hierin bestond, dat men den commandant om den tuin wilde leiden.
‘Hm, zonderlinge reden!.... Je bent een vreemde droomer!’
‘Dat zei koning Filips ook tegen den markies Posa; maar, majoor, de markies was ordesridder en mocht niet trouwen, - ik echter heb heel veel lust dit te doen en zal elke gepaste gelegenheid, om mijn doel te bereiken, te baat nemen,’ voegde Hans er zeer ernstig bij.
‘Ei, ei, je spreekt nogal boud, jonge man,’ antwoordde de majoor eenigermate in verlegenheid gebracht, daar hij zeer goed begreep, dat Hans von Hoppe vast op zijn doel losging en hem in de engte had gedreven.
En dat deed hij inderdaad, want hij trad eenige schreden naderbij en zei:
‘Majoor, mag ik u ook den naam noemen van haar, waarmee mijn hart zoo vervuld is, dat ik dag en nacht enkel aan haar denk? Het is uw dochter, en hiermee vraag ik u plechtig om haar hand.’
Nu was het groote woord er uit, en zelden zal dit wel korter en vlugger in zijn werk gegaan zijn. Wat de majoor hierop gezegd en hoe juffrouw Agnes de zaak opgevat heeft, mag de vriendelijke lezer zelf uitmaken. Een feit is het, dat de majoor korten tijd daarna een groot feest gaf, waarop alle officieren van het garnizoen waren genoodigd en van de verloving van het jonge paar werden in kennis gesteld. De geschiedenis van den dubbelganger is vele jaren het geheim van slechts enkelen gebleven en eerst na den dood van den majoor werd zij aan de groote klok gehangen.