Bij de Platen.
Een brief aan Hannes. -
Hannes is haar broer, moet ge weten, haar eenige en liefste broer, die een paar maanden geleden voor zijn nummer is moeten opkomen en bij het zooveelste regiment ingedeeld, nu te Amsterdam in garnizoen ligt. Het was een heele consternatie in het anders zoo rustige boerenhuishouden, toen de jongen, die vaders rechterhand was in de boerderij, in het drukst van den tijd in eens uit zijn werk werd gerukt. Maar het hielp weinig of vader al foeterde, moeder zuchtte en klaagde en onze Annemie heete tranen schreide bij het afscheid. Hannes moest soldaat worden, daar hielp geen lieve moederen aan, en de jongen zelf zette zich kranig over de noodzakelijkheid heen. Hij zou er zich wel doorslaan, zei hij, als moeder zich in haar angst bezorgd maakte over de ruwheid en de gevaren van het kazerneleven, en aan zijn zusje beloofde hij dikwijls te schrijven. Dan bleef hij toch in den geest met allen vereenigd, al was hij niet meer van den morgen tot den avond in hun midden. En het soldatenleven viel hem nogal mee; zijn brieven luidden altijd heel opgewekt en vroolijk en dat maakte dat men zich thuis allengs de scheiding begon te getroosten, in het vooruitzicht dat de jongen toch na een jaartje, wie weet hoe flink volgroeid en gevormd, terug zou komen. Klagen deed hij niet in zijn brieven, maar wel zinspeelde hij nogal eens op zijn schrale soldij, waar hij maar met moeite mee kon rondkomen. Daarom had vader al eens een postwisseltje gestuurd, maar druk deed hij daar toch niet aan, vooreerst omdat het niet lijden kon en van den anderen kant omdat hij meende dat de jongen dan maar wat zuiniger moest wezen: hij had toch in de kazerne den kost voor het eten en ruim zakgeld kwam voor zulke snuiters niet te pas.
Onze Annemie dacht daar echter zoo streng niet over; zij gunde haar broer graag van tijd tot tijd een hartsterking en als zij in stilte een paar gulden had weten bijeen te sparen, dan zorgde zij voor een postbewijsje. Het was wel ééns zoo prettig, een brief te verzenden als zij er zoo'n gestempeld papiertje kon instoppen; maar dan moest ze dat doen, dat vader en moeder het niet merkten; en vandaar dat ze zoo schuw van haar weggemoffeld papier opkijkt, nu wij haar bespieden en zij verraad meent te hooren.