De grootte van het zichtbare heelal. -
Hoe groot is de wereld? zijn de kinderen gewoon te vragen, en de ouderen glimlachen. Wat begrijpt een kind van de oneindigheid? De ouden veranderen, beperken de vraag en trachten uit te rekenen, hoe groot dat gedeelte van het heelal is, dat wij met onze blikken kunnen omvatten.
Het aantal sterren, dat wij met het ongewapend oog kunnen zien, is niet groot; een normaal oog kan aan den noordelijken sterrenhemel omtrent 3300 sterren onderscheiden, een bijzonder scherp niet veel meer dan 5000. Wanneer wij de groote sterrenkundige verrekijkers ter hand nemen, zet de wereld haar grenzen uit en het aantal sterren, die wij nu kunnen zien, klimt tot millioenen. Hoeveel millioen? Niemand heeft ze tot dusver geteld en de schattingen der verschillende astronomen loopen ver uiteen. De een spreekt van honderd millioen sterren, de ander zelfs van een milliard. Dit ontzaglijk aantal zonnen is over een onmetelijke ruimte verspreid. De afstand van onze zon tot de naastbij zijnde ster, een uit het sterrenbeeld der Centauren, bedraagt ongeveer acht billioen mijlen. Indien het snelste renpaard in onafgebroken loop dezen weg moest afleggen, zou het daartoe meer dan 100 millioen jaren noodig hebben; het licht dat in de seconde ongeveer 300.000 kilometer aflegt, komt in den tijd van 6 ½ jaar van die ster tot ons. En tallooze sterren zijn nog oneindig verder van ons verwijderd, zoodat de van haar uitgaande lichtstralen ons eerst na duizenden jaren bereiken.
In vergelijking hiermee schijnt onze aarde, ja zelfs onze ontzaglijke zon, maar een nietig stipje.
Niet tevreden met deze berekeningen, die duizelingwekkende cijfers tot uitkomst gaven, stelden de weetgierige menschen nog andere vragen. Zij wilden weten, hoe groot de massa der zichtbare sterren is, hoeveel ruimte al deze zonnen zouden innemen, als men ze tot één hoop brengen, of er één bol van maken kon. Natuurlijk kan ook hierbij enkel van benaderende schattingen sprake zijn, maar de uitkomsten zijn er niet minder verrassend en leerrijk om.
de parnassus van rafael in het vaticaan.
Nemen wij aan, dat het aantal zichtbare sterren 100 millioenen bedraagt en alle even groot en dicht zijn als onze zon. Deze 100 millioen sterren zouden een bol vormen, met een middellijn van omtrent 600 millioen kilometer. Wilden wij dezen reuzenbol een plaats in ons zonnestelsel aanwijzen, dan zou hij daarvan maar een gedeelte bedekken; zijn omvang zou omtrent met de baan van de kleine planeet Sita, de 244ste der asteroïden, samenvallen. Gaan wij echter in de schatting van het aantal sterren verder en nemen wij aan, dat er een milliard zijn, dan zouden wij - elke ster zoo groot als de zon gedacht - een reuzenbol krijgen van 1299 millioen kilometer in doorsnede. Plaatsten wij het middelpunt van dezen bol in het middelpunt van ons zonnestelsel, dan zou hij de hemelruimte tot aan de baan van Jupiter nog niet bedekken. Deze baan zou nog als een losse ring om den reuzenbol loopen.
Er zijn echter ook onzichtbare hemellichamen: de planeten van andere zonnestelsels, die wij niet kunnen zien, uitgedoofde zonnen, die enkel door haar aantrekkingskracht op lichtgevende sterren haar aanwezigheid verraden; tallooze hoopen van meteorieten, die eerst gloeiend worden, wanneer zij in den dampkring onzer aarde komen. Indien wij nu aannemen, dat het aantal dezer onzichtbare hemellichamen even groot is als de zichtbare, en voegen wij deze massa bij den uit een milliard zonnen gevormden reuzenbol, hoe groot zou dan de som der beide bollen zijn? Deze nieuwe reuzenbol zou met zijn volume de baan van onze verst verwijderde planeet Neptunus nog in lang niet bereiken. Hierbij is dan verondersteld, dat de massa der sterren even dicht is als onze zon, ternauwernood tweemaal zoo dicht dus als water.