Vijf en twintig millioen op den bodem der zee.
Niet alleen onze moeder de aarde, maar ook de zee, die haar omgeeft, bevat onmetelijke schatten, die als ze maar op te delven waren, al de bezorgdheid der geologen voor een aanstaanden goudnood ijdel zouden maken. Men moet namelijk weten dat volgens professor Suess het aanwinnen van goud gestadig afneemt en er een tijd zal komen, waarop alle goudmijnen der aarde uitgeput zullen zijn.
Of men dan probeeren zal, uit de zee goud te halen?
Het is een bekend feit, dat zeewater goud bevat, wel is waar in zoo geringe mate, dat het thans niet de moeite zou loonen het te winnen. Van dit goud willen wij hier echter niet spreken; met de schatten op den bodem der zee hebben wij hier de rijkdommen op het oog, die van verzonken schepen afkomstig zijn.
Wie zou ook maar bij benadering weten te berekenen, hoeveel milliarden de schatten beloopen, die sinds de alleroudste tijden door den onverzadelijken Neptunus zijn verzwolgen? De geschiedenis maakt immers van zeerampen gewag, waarbij de millioenen bij dozijnen het gulzig element ten buit vielen.
Een dezer historische schipbreuken willen wij in herinnering brengen.
In het jaar 1700 stierf de laatste Habsburger op den Spaanschen troon en liet zijn erfenis na aan den kleinzoon van Lodewijk XIV, die dan ook onder den naam van Philips V den Spaanschen troon beklom. Maar Lodewijk XIV had in zijn blijdschap te vroeg geroepen: ‘Er zijn geen Pyreneen meer!’ Het Duitsche Rijk, Engeland en de Vereenigde Nederlanden betwistten zijn kleinzoon de erfenis en verbonden zich tot handhaving der aanspraken van aartshertog Karel van Oostenrijk, den lateren keizer Karel VI, op de Spaansche erfopvolging. Zoo brak dan in het jaar 1701 de zoogenaamde Spaansche successie-oorlog uit, die dertien jaar lang in Duitschland, Frankrijk, Italië, Spanje, België, in de Europeesche koloniën van Amerika, Azië en Afrika en op alle zeeën met groote verbittering werd gevoerd.
In Juni 1702 zeilde een vloot van 160 vaartuigen (waaronder 30 Britsche en 20 Hollandsche linieschepen) onder bevel van den Engelschen admiraal Rooke uit om Spanje ter zee te bevechten. Eerst deed Rooke, die 14000 man landingstroepen onder zich had, een poging om Cadix te veroveren, maar dit mocht hem niet gelukken. Toen hij, hier afgeslagen, kaap St. Vincent omzeilde, ontmoette hij het linieschip Pembroke, welks kapitein Hardy hem een hoogst belangrijke meedeeling deed.
Sedert twee jaren, vertelde hij, was de ‘zilvervloot’ uitgebleven, dat wil zeggen de vloot, die jaarlijks de schatten aan goud en zilver, in Amerika gewonnen en meestal ook reeds gemunt, naar Spanje overbracht. Daar zulk een vloot gewoonlijk honderd en meer millioenen aan boord had, welke schatten alleen de Spaansche regeering in staat stelden, Spanjes toenmaligen rang van groote mogendheid op te houden en de ontzaglijke oorlogskosten te dekken, begrijpt men dat in Spanje de aankomst der zilvervloot met ongeduld verwacht werd.
Om ze een veilige thuiskomst te verzekeren, had Lodewijk XIV den admiraal graaf Château-Renault opgedragen, ze met zijn eskader te beschermen en naar Frankrijk te begeleiden Daartegen verzetten zich echter de Spaansche kapiteins en zoo werd de Fransche admiraal gedwongen - daar Cadix belegerd was - de baai van Vigo binnen te loopen.
De Spaansche kitteloorigheid zou het verlies der heele zilvervloot ten gevolge hebben. De autoriteiten van Cadix protesteerden er namelijk op hun beurt tegen, dat de lading in Vigo zou gelost worden, omdat alleen Cadix het recht had, de uit Amerika komende schatten in ontvangst te nemen. Zoodoende werd de kostbare lading in het geheel niet gelost, maar bleef aan boord der galjoenen, daar men wilde afwachten dat de vijandelijke vloot zich van Cadix zou verwijderd hebben, om dan de galjoenen daarheen te brengen.
Om ze tegen een mogelijke overrompeling te beveiligen, werden aan beide zijden der baai van Vigo batterijen aangelegd, de haven met palissaden en een ketting afgezet en daarachter de oorlogschepen voor anker gelegd.
De schatten, die de zilvervloot aan boord had, worden op zeventig millioen gulden becijferd, en die berekening schijnt volstrekt niet overdreven, afs men nagaat dat de vloot uit een groote twintig galjoenen bestond, en ieder galjoen gewoonlijk een lading van drie of vier millioen had, terwijl die, welke in de baai van Vigo vernield zouden worden, uitdrukkelijk als van ‘bijzondere grootte’ worden aangegeven.
Dit nu was de meedeeling, die kapitein Hardy zijn admiraal had te doen. Onmiddellijk besloot deze, na voor Cadix het hoofd gestooten te hebben, die nederlaag goed te maken door de zilvervloot te bemachtigen. Hij richtte dus den steven noordwaarts en verscheen den 22en October voor Vigo.
Deze stad is verrukkelijk gelegen aan een meer dan vijftig meter lange baai van de provincie Gallicië, die opmerkelijk op een Noorweegsche fjord gelijkt: ze is lang en smal, aan weerszijden van bergen ingesloten. maar niet heel diep. Daarom moest dan ook Rooke zijn zwaarste schepen er buiten laten. Hij wees slechts vijf en twintig schepen, waaronder tien Hollandsche, met ettelijke fregatten en branders voor den aanval aan. Zijn vlag woei van de Somerset, die van den vice-admiraal van de Torbay, alle twee linieschepen van tachtig kanonnen.
De Spanjaarden en Franschen werden door dien aanval letterlijk overrompeld, want onbegrijpelijkerwijze lieten zij voor den ingang der baai geen wachtschepen kruisen, en zoo gelukte het den vijand voor Vigo te verschijnen, zonder door iemand opgemerkt te zijn, te meer daar het inmiddels donker geworden was. Hij werd pas gezien, toen hij 2500 man troepen aan land zette, die het kleine kasteel met de strandbatterijen overrompelden en na korten tegenstand veroverden. Daarbij moeten de vereenigde Engelschen en Hollanders maar dertig man verloren hebben, wat des te onverklaarbaarder is, daar er 7 à 8000 Spanjaarden in de nabijheid stonden.
Wat daarvan zij, door de verovering der strandversterkingen was de voornaamste hinderpaal uit den weg geruimd; wan het kasteel had het aanvallende Engelsche linieschip Barfleur haast in den grond geboord. Rooke liet de Torbay tegen den ketting zeilen, die onmiddellijk brak; ook het palissaadwerk werd vernield en weldra kon het heele Engelsch-Hollandsche eskader den vijand rechtstreeks aanvallen.
Deze was door de onverwachte overrompeling, de plotselinge bestorming der strandversterkingen en de nog sneller verwoesting der havenafsluiting zoodanig uit het veld geslagen, dat hij in zijn verwarring niet wist wat te doen. Graaf Château-Renault vatte 't heldhaftig besluit, zijn oorlogschepen ten offer te brengen om den galjoenen tijd te geven tot ontscheping hunner schatten. Met vijftien Fransche en drie Spaansche linieschepen, alsmede zeven Fransche fregatten en enkele branders wierp hij zich op den vijand, maar zijn kracht was binnen twee uren gebroken; want de meeste kapiteins boden in hun ontsteltenis maar weinig tegenstand.
Het aantal Spaansch-Fransche oorlogschepen en galjoenen, die bij deze gelegenheid in den grond geboord of genomen werden, wordt door de geschiedschrijvers verschillend opgegeven; sommige verzekeren dat er geen enkel aan de verwoesting ontkwam Maar wat gebeurde er met de schatten der zilvervloot? Ook daaromtrent loopen de berichten der geschiedschrijvers zeer uiteen, maar naar de matigste becijfering, kan de waarde aan goud en