De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9(1892-1893)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het blinde Kind en de Moeder. kind. Geef mij, moederlief, de hand! Wandlen durf ik niet alleen; Op mijn oogen ligt een band, 't Is zoo duister om mij heen. moeder. Neem de hand, mijn dierbaar wicht! Altijd wandelt gij met mij. Al verloor uw oog het licht, Nooit wijkt moeder van uw zij'. kind. Prachtig moet het zonlicht zijn En de gouden morgenstond En de zilvren maneschijn - 'k Hoorde 't dikwijls uit uw mond. moeder. Straalt u 't schoon niet in 't gezicht Dat de zon op aarde maalt, Mijne liefde is als een licht Dat uw langen nacht doorstraalt. kind. Heerlijk moet de lente zijn Die met groen de velden kleurt, En het donzig bloemelijn Dat mij lieflijk tegengeurt. moeder. Ziet ge niet het grastapeet In der lente heerlijkheid, Liefde is als een bloemrijk kleed Dat beschermend u omspreidt. kind. Schoon is wel de hemelboog In den stillen zomernacht, Als het flikkrend sterrenoog Vriendelijk u tegenlacht. moeder. Ziet ge niet der sterren pracht Die bij 't morgenrood verdwijnt, Moederliefde is in uw nacht Eene ster die altoos schijnt. kind. Schouwt mijn oog dan nimmermeer Al de wondren van Gods licht?.... 'k Zag zoo graag een enklen keer, Moederlief, uw aangezicht. moeder. Niet voor immer zijt ge blind, Eenmaal zal uw duister vliên, En dan, wees gerust, lief kind, Zult ge mij en alles zien! Gevolgd. B. van Meurs. Vorige Volgende