die knappe kapitein naar het beruchte bovenhuis ging, daar erg veel strijkages maakte, niet alleen tegen de moeder van den kleinen Frits, maar ook nog tegen een andere ‘floddermadam,’ die zij nooit gezien had, en eindelijk de oude kolonel in het zwart gekleed en met allerlei sterren op zijn borst daar insgelijks een bezoek ging brengen, meende zij geen grond onder haar voeten te voelen en zonk zij vol verontrusting op haar stoel neder. ‘Dat kan onmogelijk goed afloopen,’ mompelde zij, denkende aan de kwade hand, die op dat bovenhuis rustte en aan alles wat daar sinds lang en vooral in de laatste dagen was voorgevallen. Wat zou zij graag haar hart eens lucht gegeven hebben, want zij had de volle overtuiging dat de kolonel en zijn zoon, die knappe, mooie kapitein, blindelings hun ongeluk te gemoet gingen, door in aanraking te komen met lieden, die zich aan den muziekduivel hadden overgeleverd en hen onvermijdelijk in het ongeluk zouden storten. De twee blanke schijven klingelden echter zeer verlokkend in haar zak, en als zij dan dacht aan de twee gouden tientjes, aan de nieuwe japon en de ferme fooi, die haar van den kapitein te wachten stond, wist het eigenbelang haar tot voorzichtigheid aan te sporen en besloot zij liever alles te verkroppen, dan haar porte-monnaie in gevaar te brengen. ‘Als er iets mocht gebeuren wat niet pluis is,’ dacht zij, ‘dan kan ik altijd nog wegloopen.’
Zoo dacht zij ook des avonds laat, toen de kolonel, van het noodlottig bovenhuis komende, haar mededeelde, dat hij den volgenden avond bezoek kreeg van de familie Hoevermans. Waarschijnlijk zouden ook de dames Van der Pauw van de partij zijn. Over het souper zon hij haar den volgenden morgen wel spreken, maar zij moest wat vroegtijdig met de werkster het salon in orde brengen en daar ruimte maken voor een vleugel-piano, die gebracht zou worden.
Barbara zag haar heer stom van verbazing aan, doch hield zich goed; er kwam geen woord over haar lippen, vooral toen zij zich herinnerde dat de ‘kerkuilen’ nog al scheutig uitgevallen waren. Het spookte echter tot laat in den nacht geweldig in haar hoofd, want nu was zij er zeker van, dat de duivel van het bovenhuis in dat alles de hand had.
Barbara zag den volgenden morgen wel hoe de menschen de hoofden bij elkander staken, maar, hoe nieuwsgierig en gejaagd ook, zij bleef aan alle verlokkingen weerstand bieden. Toen er tweemaal gebeld was en zij met de groote groene kan naar buiten ging, hoorde zij wel dat de melkboer haar iets over de bewoners van het bovenhuis vertelde, maar zij sloeg, zonder eenig antwoord te geven, de deur voor zijn neus dicht. Zoo ging het telkens wanneer zij ambtshalve de buitendeur moest openen. Slechts eenmaal ging zij een oogenblik buiten haar rol. 't Was toen na den middag haar nicht, die bij mevrouw Van Slochteren Hoekema diende, haar met een gemaakte boodschap op de straat aanklampte.
‘Zeg eens Barbara, is het waar dat de kolonel al de schulden van dien kalen muziekmeester heeft betaald?’ zoo begon de nicht.
Barbara haalde de schouders op. Zij gaf wel geen antwoord, doch men kon zeer goed aan haar oogen zien, dat die vraag haar belangstelling wekte.
‘Nou, hou je maar niet van de dommen,’ vervolgde de nicht. ‘Jij, die vlak tegenover die menschen woont, zou niet weten, dat Bertha, die akelige Geldersche meid, den heelen morgen in de stad heeft rondgeloopen om overal de schulden van dien muziekmeester te voldoen. Iedereen weet toch dat hij en zijn vrouw op den loop zijn gegaan, omdat zij tot over de ooren in de schuld staken, en waar zouden zij nu in eens al dat geld vandaan halen? Nou, kijk me maar zoo verwaaid niet aan, want je ben ook niet van vandaag of gisteren. Als je kolonel dat kind en de meid niet in huis had genomen, zouden zij verhongerd zijn, wel een bewijs dat de muizen op het bovenhuis dood in de broodkast lagen, en gisteren was het daar, tot ergernis van iedereen, schep op en haal nog wat, toen de kolonel en zijn zoon de kapitein er tot laat in den nacht een bezoek gebracht hebben. Als dat allemaal zuivere koffie is laat ik mij villen... Je doet alsof je van den prins geen kwaad weet, maar ik begrijp het heel goed: ze hebben je zeker met klinkende munt den mond gestopt, want je hebt anders nogal haar op je tanden..... Mijn mevrouw zegt ook.....’
Barbara, die, zooals wij weten, toch in een ongewone gemoedsstemming verkeerde, had gezwegen omdat zij haar belangen niet in gevaar wilde brengen, doch nu greep zij gretig de gelegenheid aan om haar gemoed eens lucht te geven. ‘Wat?’ zoo stoof zij eensklaps op, ‘durft jouw slet van een mevrouw met haar geverfd bakkes en valsche tanden nog van omkoopen en mondstoppen spreken. Zeg haar maar uit mijn naam, dat ik aan de heele wereld zal vertellen hoe zij aan dien rijken suffert is gekomen. Ik moest niet weten, dat zij in een garen- en bandwinkel achter de toonbank heeft gestaan, dat zij een dochter is van een sergeant-majoor, die de kas bestolen had en naar het tuchthuis gemarcheerd zou zijn, als onze kolonel hem niet gered had.’
‘Heer in den hemel, hoe weet je dat allemaal?’ vroeg de nicht, die brandde van nieuwsgierigheid om nog meer te hooren.
‘Dat doet er niet toe,’ antwoordde Barbara nog rood van kwaadheid, ‘maar jij weet toch heel goed in welken toestand zij een dag of wat geleden thuis is gekomen. De kolonel had 't met haar aan den stok, en toen bracht het eene woord het andere voort. Hij lichtte haar doopceel dat het liefhebberij was om te hooren, en toen zakte zij in mekaar als een ongerezen podding. Ik was er wel niet bij, maar ik heb mijn ooren niet voor niemendal, zoo min als jij. Laat jouw mevrouw dus maar oppassen, want anders zal ik haar zoo geducht de huig lichten, dat de heele stad de tong voor haar uitsteekt.’
‘En wat is er dan gebeurd?..... En hoe is dat verder afgeloopen?.....’ vroeg de nicht gejaagd en met oogen, die fonkelden van nieuwsgierigheid.
‘Dat kan ik je op dit oogenblik allemaal niet vertellen, want wij krijgen van avond volk en ik heb mijn tijd hard noodig.’
‘Zoo! Logé's misschien? Nou dat zal je ook geen windeieren leggen.’
‘Neen, geen logé's, maar de heele familie van den muziekmeester van het bovenhuis aan den overkant. Ik denk dat het er geducht langs zal gaan, want er is al een heele groote piano bij ons thuis gebracht. Vertel dat maar eens aan je mevrouw, en vergeet niet er bij te voegen dat ook de ‘kerkuilen’ van de partij zullen zijn. Ik wed dat ze half stikt van kwaadaardigheid, want 't is heel goed te begrijpen, dat zij aardig over de tong zal gaan. Nou, ze mag wel wat hebben voor haar pekelzonden. Als zij soms weer flauw mocht vallen, laat mij dan maar even roepen, dan zal ik haar leeren mondstoppen; ik heb dat varken al meer gewasschen.’
Barbara ging haar weg en de nicht, wier ooren nog tintelden van het medegedeelde geheim betreffende haar meesteres, dacht bij zich zelve: ‘daar moet ik haring of kuit van hebben.’
Er heerschte een buitengewone drukte in de woning van den kolonel, want om voor dat groote instrument plaats te maken moest haast alles in zijn salon verzet worden. De oude heer was vol bedrijvigheid en het scheen wel dat zijn zoon een zeer huishoudelijk man genoemd mocht worden, want hij was ook onophoudelijk bezig met rangschikken. Toen eindelijk alles behoorlijk geregeld was, vroeg de kapitein:
‘Hoe zullen wij de dames van avond plaatsen, papa?’
De kolonel bedacht zich een oogenblik, en antwoordde toen zoo leuk mogelijk:
‘Mij dunkt jij moest maar tusschen de twee zwarte pauwinnen gaan zitten. Ik kan je verzekeren dat zij zeer onderhoudend zijn en stichtend ook. Juffrouw Rika neemt natuurlijk naast mij, den gastheer, plaats, want men moet altijd hoffelijk zijn tegenover vreemdelingen, niet waar?..... Is dat niet zoo?’ liet hij er op volgen, toen zijn zoon in een hartelijken lach schoot. ‘Of meen jij, dat die jonge dame zich met dit arrangement niet gelukkig zal gevoelen? Verandering behaagt, zegt het oude spreekwoord en het is zeer natuurlijk dat zij de voorkeur aan mij zal geven, na dat zij dagen achtereen in Moffrika aanhoudend met jou aan het plaudern is geweest. Wees daarenboven verzekerd, dat ik nog zeer goed de honneurs weet waar te nemen, en al ben ik wat oud, ik wil toch voor den drommel nog wel eens graag met een ideaal van een vrouw in gesprek zijn.’
‘Grooter plaaggeest leeft er niet,’ zei de kapitein, terwijl hij zich glimlachend wilde verwijderen.
‘Ga je weer naar de sociëteit?’
‘Neen, naar den bloemist om een paar bouquetten te bestellen.’
‘O, voor de dames Van der Pauw. Dat is lief van je; daar zou ik waarlijk niet eens aan gedacht hebben.. Hei! nog een oogenblikje,’ vervolgde de kolonel, toen hij zag, dat zijn zoon andermaal, maar nu schaterlachend naar de deur ging. ‘Ik begrijp heel goed, dat die bouquetten voor mevrouw Hoevermans en haar zuster bestemd zijn, maar zie je dan niet in hoe beleedigend het zal zijn voor die brave zwarte dames, wanneer zij door ons over het hoofd worden gezien en met leege handen moeten zitten.’
‘Dat zal ook niet gebeuren, papa, want zij krijgen ieder een prachtig gebonden kerkboek en ik geloof dat zij daar vrij wat meer op gesteld zullen zijn. Mevrouw Hoevermans vertelde mij, dat zij daarvoor van morgen reeds gezorgd had.’
‘Waar heb je haar gesproken?’
‘Op het bovenhuis, papa; ik meende verplicht te zijn, na dien gezelligen avond van gisteren een visite te maken, en, ook uit uw naam te vragen, of de dames goed hadden geslapen.’
‘Men moet toch maar jong zijn om aan alles tegelijk te kunnen denken. Ik dank je wel, mijn jongen, dat je, om de eer van je ouden vader op te houden, hierover een bezoek gebracht hebt. Ik dacht van morgen al: waarom zou Frits zoo herhaaldelijk naar zijn gepoetste laarzen en zijn sabel vragen en zooveel zorg aan zijn toilet besteden? Maar nu begrijp ik het heel goed: 't was om mijn eer op te houden. Dank je nogmaals voor de attentie, mijn zoon. Hei!... nog een oogenblikje! Nu je toch weer uit moet om de bouquetten te bestellen, ga dan - als het ten minste niet al te veel gevergd is, - nog eens naar het bovenhuis en vraag of juffrouw Rika niet een uurtje met den kleinen Frits bij mij kan komen, dan zit ik ten minste al den tijd, dat jij uit ben, niet alleen, want je wil toch zeker, als gewoonlijk, de dagbladen gaan lezen. Geef de boodschap maar beneden aan Bertha af, dan behoef je geen oogenblik tijd te verliezen, niet waar?’
‘Papa, wat ben u toch ondeugend,’ zei de kapitein, terwijl hij zijn knevel opstreek en hartelijk lachte, ‘maar pas op, over een paar dagen spreken wij elkander nader.’
De dames Van der Pauw lieten zich betrekkelijk vroeg bij den kolonel aandienen. Zij waren keurig in het zwart gekleed, al kon men ook zeer goed zien dat zij niet met Parijs in relatie stonden, noch de jongste modeplaten hadden geraadpleegd. De oudste droeg een kartonnen doosje onder den arm, en toen beiden een oogenblik moesten antichambreeren, om zich tevens, met behulp van Barbara, van hoeden en mantilles te ontdoen, nam zij uit dat doosje een zeer gekleede zwarte muts, waarmede zij haar grijs hoofd tooide. De jongere zuster bleef blootshoofds, het dunne blonde haar was zedig langs haar slapen gestreken en blijkbaar met zeer veel zorg; 't was of elk haartje daar recht had op een gereserveerde plaats.