Weer thuis van de reis. -
Beter dan die arme trekvogels hebben het de pleizierreizigers onzer tweede gravure, die na de genoegens van een zomeruitstapje te hebben gesmaakt, weer veilig en wel thuis komen en daar door kinderen en dienstboden hartelijk worden welkom geheeten. Om hun blijde terugkomst te vieren, hebben de achtergebleven huisgenooten de toch al zoo vriendelijke woning met slingers van groen behangen, waartusschen het heerlijke woord ‘welkom’ de lang verwachten van verre al gul tegenlacht. De jongste telg, door grootmoeder vastgehouden, biedt de jonge moeder van het balkon een bloemruikertje aan en zou wel over de balie willen springen om moeder in de armen te vliegen. De grootere jongens zijn al bij het eerste geratel van het rijtuig, dat hun ooren trof, de trap afgestormd en hebben ieder een hand van vader gegrepen; de een heeft zich van zijn valiesje meester gemaakt en de ander onderzoekt nieuwsgierig den zak van zijn manteljas. Het oudste meisje, dat ook de trap komt afgedribbeld, houdt onwillekeurig een oogenblik stil om de pret van het kleine volkje aan te zien, en het luidruchtigst van al zijn de honden, die kwispelstaartend tegen den baas en de vrouw opspringen.
Het jonge echtpaar moge zich op de reis zoo goed geamuseerd hebben als maar mogelijk is, wij twijfelen er geen oogenblik aan of ze zullen toch nog blij wezen, dat ze weer thuis zijn.