De photographie der kleuren
De photographie heeft in de negentig jaren van haar bestaan reuzenschreden afgelegd; de kinderschoenen uit haar jeugd heeft ze reeds lang weggeworpen en ze stapt nu fier rond in zevenmijlslaarzen, die haar niet, als die van klein Duimpje in de fabel, veel te wijd zijn. Wat een afstand ligt er voor de photographie tusschen het jaar 1802, toen het Wedgewood en Davy gelukte, door de werking van het licht op met helschen steen doortrokken papier, afbeeldingen te verkrijgen, en het jaar 1892, nu de geleerde Franschman Lippmann, lid van het Instituut en hoogleeraar in de physica aan de Sorbonne, er in geslaagd is, ook de kleuren op de photographische plaat te fixeeren! Geen enkele kunst misschien heeft in een betrekkelijk zoo kort tijdsbestek een zoo hooge vlucht genomen en een zoo hoogen graad van volmaaktheid bereikt, als de jongste van allen, de lang over de schouders aangeziene photographie.
Hoe opgetogen van bewondering was men in het begin dezer eeuw, toen men de door het procédé der twee genoemde Engelschen verkregen afbeeldingen zag, - afbeeldingen, die niets anders waren dan een wit sithouet van het afgebeelde voorwerp op een bruinen grond, dat echter eerlang, doordien het aan het licht was blootgesteld, insgelijks bruin werd, daar de uitvinders geen middel kenden om de copie te fixeeren. En toen het Daguerre door de naar hem genoemde methode (daguerreotypie) gelukt was, de beelden der camera obscura vast te houden, dacht men dat het laatste woord in deze gesproken was. En toch, van hoeveel vernuftige ontdekkingen, schrandere verbeteringen en nooit vermoede toepassingen is sinds onze eeuw getuige geweest! De momentbeelden, waarover de lezer in No. 35 van den vorigen jaargang een belangwekkend opstel te lezen kreeg, zijn een der laatste schakels van de keten, die het procédé van Wedgewood en Davy met de jongste uitvinding van den Parijschen hoogleeraar verbindt. Zooals de lezer op de aangeduide plaats heeft kunnen lezen, wordt een springende clown, een galoppeerend paard, een rennende hazewind, een vliegende vogel zelfs in 1/500 van een seconde gesnapt; zelfs een kanonskogel werd in zijn weergalooze vaart photographisch opgenomen. Als het sterkste voorbeeld van een momentbeeld meenen wij te mogen wijzen op het photographeeren van bliksemstralen, wat tot dusver nog maar aan twee personen, den heer Hänsel te Reichenberg en den heer Rouffaer te Arnhem, moet gelukt zijn. Hierbij bleek ook, dat de bliksemstraal niet, zooals vaak ten onrechte gemeend werd, een gebroken rechte lijn vertoont, maar een sterk gekromde, somtijds, eenigermate zigzagvormige gedaante heeft en het best bij den wortel van een boom kan vergeleken worden.
Om nu na deze korte uitweiding tot ons eigenlijk onderwerp terug te keeren, ruim een jaar geleden, den 2en Februari 1891, deelde de heer Lippmann aan de Academie van Wetenschappen te Parijs mee, dat hij er in geslaagd was, de kleuren van het zonnenspectrum voorgoed op een photographische plaat te fixeeren.
Deze mededeeling maakte diepen indruk zoo in de wereld der geleerden als in die der photografen: in de eerste, wegens de schoone en wetenschappelijke opvatting, die tot deze onsterflijke proefneining geleid had, in de tweede, omdat men hoopte, binnenkort de kleuren op de photographische plaat te kunnen reproduceeren.
Deze hoop is nu werkelijkheid geworden; ruim een jaar na zijn eerste mededeeling, in de maand April van dit jaar toonde de heer Lippmann aan zijn collega's in de Academie de gekleurde cliché's van voorwerpen, die hij naar de natuur met hun ware kleurschakeeringen had gereproduceerd, en iedereen erkende, dat de kleuren van een buitengewone helderheid en getrouwheid waren.
Het merkwaardige in de ontdekking van den heer Lippmann is vooreerst het verkregen resultaat dat de eenige leemte aanvult, die tot dusver in de photographeerkunst nog overbleef. Maar ook moet hulde worden gebracht aan het wetenschappelijk beginsel, waarop de geleerde natuurkundige steunde, om tot het doel te geraken, dat hij zich had voorgesteld.
Zoo beknopt en tevens zoo duidelijk mogelijk zullen wij trachten, den genialen eenvoud van dit beginsel uiteen te zetten. De wijze van bewerking van den heer Lippmann is zeer eenvoudig. Men neemt een plaat, onverschillig welke, mits zij voldoe aan deze voorwaarden, dat zij doorzichtig, uit één stuk en zonder verhevenheden zij. Men stelt deze plaat bloot aan het brandpunt van het objectief eener camera obscura, met dit verschil, dat men, in plaats van de gevoelige laag naar den kant van het objectief te keeren, ze in omgekeerden zin wende, en zorg draagt, dat men een volkomen gladde spiegel tegen haar aan stelt. Deze spiegel zal door een dunne laag samenhangend kwikzilver tusschen de gevoelige laag en een anderen spiegel geplaatst zijn. Men poseert als naar gewoonte, men ontwikkelt en fixeert het cliché langs den gewonen weg, en na het drogen ziet men, zonder dat er verder iets anders noodig is, op de photographische plaat de kleuren van het voorwerp, waarvan men het beeld genomen heeft, en wel op vaste en duurzame wijze.
Geen enkel pigment, geen enkele kleurstof wordt gebruikt. De gevoelige laag blijft bovendien doorzichtig en is zelf niet gekleurd. De reproductie der kleuren is bij gevolg niet kunstmatig; zij is uitsluitend het gevolg van een natuurverschijnsel, volkomen evenals de kleuren van het parelmoer en de zeepbellen, en dit verschijnsel, waarop de geheele leer van het licht is gebaseerd, zullen wij eenigszins nader toelichten.
De onderzoekingen van natuurkundigen als Young, Fresnel, Foucault, beroemd ook om zijn vermaarde slingerproef, en last not least van onzen landgenoot Constantijn Huygens, dien wij in chronologische volgorde het eerst hadden moeten noemen, hebben op onweerlegbare wijze den aard van het licht aangetoond: het is het gevolg van trillende bewegingen, evenals het geluid, en, ook evenals het geluid, plant het zich bij golvingen door de ruimte voort, met dit onderscheid, dat, terwijl het geluid een afstand van 330 meter in de seconde aflegt, het licht in denzelfden tijd niet minder dan 300.000 kilometer doorloopt! En terwijl geluidgevende lichamen als vioolsnaren in een seconde maar eenige honderden trillingen doen, worden bij de moleculen van deze onweegbare middenstof, die het licht voortplant en ether heet, billioenen trillingen waargenomen. Licht en geluid zijn dus een soortgelijk verschijnsel, maar de uitingen van het eerste worden met grooter cijfers en getallen gemeten.
Een enkel voorbeeld ter verduidelijking.
De laagst waarneembare toon wordt door ongeveer 16, de hoogste door ten naaste bij 38,000 trillingen voortgebracht. In het orkest is de laagste toon die gebruikt wordt, de E (contra-E) van de contra-bas met 41 trillingen in de seconde, de hoogste de hooge (vijfmaal gestreepte) van de piccolofluit met 4752 trillingen. De menschelijke zangstemmen liggen, behoudens enkele uitzonderingen, tusschen 64 en 1550 trillingen in de seconde, fluitende kan men het evenwel tot over de 2000 brengen.
Stellen wij nu hiernaast een paar cijfers over de lichttrillingen.
Evenals de trillingen der lucht zekere snelheid moeten bereiken, om op het oor den indruk van geluid voort te brengen, en daarentegen een te snelle vibratie met meer door het gehoororgaan wordt waargenomen, zoo is er ook een ‘onderste’ en een ‘bovenste’ grens voor het aantal ethertrillingen in de seconde, die door het oog als licht worden kunnen waargenomen. Uit tal van onderzoekingen is dan ook gebleken, dat ongeveer 435 billioen trillingen in de seconde noodig zijn om licht voort te brengen, terwijl meer dan 765 billioen vibraties in denzelfden tijd niet meer door het oog als licht worden waargenomen.
Wanneer de ethertrillingen geen gezichtsorganen treffen, zullen zij natuurlijk ook niet als licht worden waargenomen. Wel zullen zij de moleculaire beweging der lichamen, waarop zij inwerken, vermeerderen en bij gevolg de temperatuur daarvan verhoogen. Dit geschiedt natuurlijk ook door die ethervibraties, welke de vereischte snelheid van trilling hebben, om in het oog een lichtindruk te veroorzaken. Warmtevoortbrengend of thermogeen zijn dus alle ethertrillingen, lichtvoortbrengend of photogeen alleen die, waarvan het aantal vibraties in de seconde binnen bepaalde (boven aangegeven) grenzen besloten ligt.
Hebben wij nu gezegd, wat het licht is, ons rest nog, duidelijk te maken, wat de kleuren, of liever, wat de oorzaak der kleuren is.
Deze is zeer eenvoudig. De verschillende kleuren zijn niets anders dan de opeenvolgende noten der lichtgamma, evenals de noten