moordtuigen staken; velen die zich reeds hadden gevleid met de vernieuwing der baldadigheden, nu op een ander terrein, bleven bedaard staan, of zakten langzamerhand af. Er werden nog wel voetzoekers onder het volk geworpen, men zong nog wel luidkeels de straatliedjes van den dag, maar de houding van het volk was nu niet meer zoo onrustbarend, zoodat de commissaris eindelijk ook naar binnen ging, dewijl hij toch in elk geval dicht bij de hand was.
Toen hij de huiskamer, waar het geheele personeel zich bevond, binnen getreden was, klopte hij Barbara op den schouder.
‘Jij ben een kranige meid, hoor! ik dank je wel voor je assistentie,’ sprak hij.
‘Wie zou het ook zonder woedend te worden kunnen aanzien, dat het kanalje zulk een wormpje van een kind te lijf wilde?’ sprak zij driest, in de overtuiging, dat zij nu op een goeden voet stond met de politie.
Het kind verkeerde nog altijd in dezelfde radeloosheid; het liet erbarmelijke kreten hooren en was niet tot bedaren te brengen. Het baatte niet of de meid het in haar armen trachtte te sussen, of de kolonel ook al allerlei snuisterijen, zelfs kostbare en zeer breekbare voorwerpen van zijn étagère haalde om eenige afleiding te schenken; de kleine bleef in dezelfde geweldige overspanning en het was hartverscheurend als men hem radeloos de hulp hoorde inroepen van papa en mama.
Den ouden heer stond het zweet op het voorhoofd; aan zulk een tooneel was hij sinds jaren niet meer gewoon. ‘Wil ik om den dokter zenden?’ vroeg hij.
‘Och neen, mijnheer,’ antwoordde de dienstmaagd van den muziekmeester, die al dien tijd in de kamer op en neer had geloopen met het knaapje in de armen, ‘het zal wel gauw wat beter worden, als Klaas Vaak maar komt. Fritsje is over zijn slaap heen en dan dat rumoer... Als de heeren mij maar laten begaan, dan zal alles wel terecht komen, maar - neem mij niet kwalijk - hoe stiller het hier is hoe beter.’
‘Wij zullen den mond moeten houden, mijnheer de commissaris,’ fluisterde de kolonel half glimlachend, ‘maar kunnen niettemin wel een glaasje drinken. Ja wel, ja wel,’ liet hij er op volgen, ziende dat de commissaris een afwijzende beweging maakte. Toen stond hij op zonder gedruisch te maken en fluisterde Barbara in dat zij een flesch en glazen zou halen en maakte tevens een beweging met de handen waaruit de huishoudster behoorde te begrijpen, dat zij de deuren niet moest laten kraken. Daarop ging hij op de teenen naar de dienstmeid van den muziekmeester en vroeg haar zoo zacht, dat het nauwelijks verstaanbaar was, of het niet beter zou zijn het ledekantje en zoo al meer eerst den volgenden morgen in huis te halen, dewijl het dan wel stiller zou zijn op de straat. Het meisje knikte toestemmend en zette haar wandeling voort.
Zulk een zonderling gezelschap had de huiskamer van den kolonel nog nooit binnen haar muren aangetroffen. Tweemaal in de week ging de oude man een paar uren naar de sociëteit; dan was de kamer geheel leeg; op de andere avonden zat hij alleen met een boek of een dagblad in de handen en hoorde men daar geen geluid of het moest het gegons van een of meer muggen zijn. Op dat oogenblik zat hij, die anders geen woord kon spreken of men hoorde de ramen schudden, fluisterend met den commissaris van politie een glas wijn te drinken, terwijl een vreemde dienstbode met een jankend vreemd kind in de armen heen en weer liep, en zonder ophouden het bekend ps... pss... psss! liet hooren.
Die vreemde meid had intusschen gelijk gehad. Het erbarmelijk jammeren van het kind ging bij tusschenpoozen in een zacht gekreun en gesnik over, doch het bleef altijd nog, hoe zacht dan ook soms, papa en mama roepen. De commissaris gaf door een beweging met zijn glas te kennen, dat hij bedankte en wenschte te vertrekken. De oude heer keek bezorgd om naar het kind, stond langzaam van zijn stoel op en sloop toen, zoo onhoorbaar zacht als een jeugdige vader in de kraamkamer kan doen, het vertrek uit.
‘Ik breng u voorloopig mijn hartelijken dank voor uw medewerking,’ sprak hij, in de gang gekomen zijnde, tot den commissaris. ‘Het spijt mij wel, dat ik u op zulk een zonderlinge wijze moest ontvangen. Kom later, als alles weer tot rust zal zijn gekomen, eens een fijne flesch met mij drinken. Wat dunkt u van den toestand in de straat?’
‘'t Is nu reeds veel stiller,’ antwoordde de commissaris, ‘en het zal verder wel met een sisser afloopen, zooals ik voorzien had Vooreerst is het tooneel verplaatst, daarenboven zal het volk begrijpen, dat het nu niet meer met een afwezigen muziekmeester maar met iemand te doen heeft, die niet gewoon is met zich te laten sollen, terwijl ook de aanwezigheid van militaire macht altijd grooten indruk maakt. Ik zal uw huis den ganschen nacht laten bewaken.’
‘Ik ben u zeer verplicht,’ sprak de kolonel hem bij de geopende deur de hand drukkende
Juist kwam Barbara met een blaker in de hand de trap af en vertelde haar heer en meester, dat zij het bed op de kleine logeerkamer had opgemaakt voor de meid en het kind.
‘Zeer goed,’ zei de oude heer, ‘maar breng vooreerst liever een paar kussens en mijn reisdeken, dan kan het knaapje, als het goed in slaap is, vooreerst op de canapé gelegd worden. Ik zal hier op je wachten dan behoeft de deur niet tweemaal geopend te worden. Nog iets.... heb je ook nog koud vleesch in de keuken? Die meid van den muziekmeester heeft misschien den ganschen dag nog niets gebruikt. En zorg dan dat er morgen ochtend een en ander is tot versnapering van den kleinen jongen, want het arme kind heeft onder dat alles veel geleden.’
Toen zij beiden binnen kwamen liep het dienstmeisje nog altijd sussende de kamer op en neer, ofschoon de kleine nu zeer rustig was en in slaap scheen te geraken. De kolonel, nog steeds gehoorzamende aan het bevel, dat hij zoo stil mogelijk moest zijn, opperde in gebarenspel een vraag in betrekking tot de canapé en de kussens, en alvorens hij zijn pantomime had afgespeeld, werd die vraag door een toestemmenden hoofdknik beantwoord. Barbara begon terstond het zoogenaamde legerbed in orde te maken, doch ging daarbij, naar het oordeel van den ouden heer, veel te hardhandig te werk, want hij tikte haar op den schouder en legde een vinger op den mond. Het duurde nu niet lang of het vreemde dienstmeisje boegseerde het knaapje onder allerlei schommelingen en slingeringen, waarvan de vrouwen alleen het geheim schijnen te bezitten, naar de canapé, en wist het zonder den minsten schok te doen neervlijen, altijd onder de betoovering van het geheimzinnige en kalmeerende ps... pss... psss!
Het nokken en snikken bleef intusschen nog lang aanhouden, en wanneer dan weder een zware zucht naar boven welde kon men duidelijk aan de beweging van den mond zien, dat het arme knaapje zelfs in zijn slaap nog troost en hulp zocht bij papa en mama.
Wie had ooit kunnen vermoeden dat die oude, ruwe kolonel zoo teergevoelig kon zijn? Hij bleef lang in gebogen houding bij het kind staan en Barbara zag tot haar groote verwondering tranen in zijn oogen. ‘De oude is toch nog zoo kwaad niet,’ klonk het in haar binnenste, vooral toen de gedachte aan het toekomstige gouden Willempje en de nieuwe japon in haar opwelde.
‘Zou de kleine Frits nu voor goed in slaap zijn?’ vroeg hij fluisterend aan de meid van den muziekmeester, die haar armen, welke zoo lang in dezelfde houding gebleven waren, uitstrekte en menigen zucht van verlichting slaakte.
‘Ik geloof het wel kolonel, want hij slaapt gewoonlijk goed door, wanneer hij eenmaal ingedommeld is, doch daar hij nu in een ongewonen toestand verkeert, zal het raadzaam zijn....’
‘Natuurlijk,’ viel hij haar in de rede, ‘ik ga vooreerst naar mijn kamer en Barbara naar de keuken...’
‘Zoo bedoel ik het niet, kolonel, ik meen alleen dat Fritsje nu schrikachtiger is dan gewoonlijk. Ach,’ voegde zij er verlegen bij, ‘het spijt mij zoo, dat wij u zooveel overlast aandoen’
De oude heer zag haar met belangstelling aan. ‘Hoe is je naam?’ vroeg hij.
‘Bertha, mijnheer!’
‘Welnu, Bertha, je ben een braaf kind! Zooveel toewijding van een ondergeschikte kan nooit onbeloond blijven. Geef mij de hand.. Zoo! en als je ooit door omstandigheden in ongelegenheid mocht komen, adresseer je dan maar aan den ouden kolonel, hoor! Maar nu moet eerst voor wat eten gezorgd worden, want ik weet zeer goed hoe het op dat bovenhuis is toegegaan.’
‘Ik dank u, mijnheer, ik zal niets gebruiken. Ik heb in de laatste dagen wel geen warm voedsel gehad, maar de twee zwarte dames hebben van middag voldoende eten gebracht voor ons beiden, ik dank u zeer.’
‘Die brave kerkuilen!’ klonk het ondoordacht uit zijn mond, zoodat hij er van ontstelde. ‘Hoe dom!’ bromde hij binnensmonds. ‘Er is boven een bed gereed, en daarvan kan je met den kleinen jongen gebruik maken, zoodra je verkiest,’ liet hij er op volgen.
‘Ik dank u wel, mijnheer, maar dezen nacht zullen wij, met uw goedvinden, maar hier in de kamer blijven, want als ik Fritsje in dit vreemde huis naar boven moet brengen dan vrees ik dat hij nog veel meer te keer zal gaan dan vroeger. Morgen, als hij hier meer tehuis is, bestaat dit bezwaar niet, want het kind is anders altijd even zoet en gezeglijk.’
‘Maar ik kan hier in de kamer niet goed een ledekant plaatsen.’
‘Dat behoeft ook niet, mijnheer; ik kan best op een stoel slapen, dat heb ik zoo dikwijls gedaan.’
‘Maar als de kleine Frits dan wakker mocht worden, als hij van de canapé mocht vallen en...’
‘Geen zorg, mijnheer, laat dat maar gerust aan mij over.’
‘Barbara,’ zeide hij, ‘zich, altijd fluisterend, tot zijn huishoudster wendende, ‘ga jij straks naar de keuken, want het moet hier stil blijven, maar zorg eerst dat er licht op mijn kamer is en maak een Hinken grog voor mij gereed, want ik ben wat huiverig en zenuwachtig. Zeg eens,’ voegde hij er bij, toen de huishoudster zich wilde verwijderen, ‘er is nog wel wat in die flesch Haute Sauterne overgebleven, niet waar?’
‘Neen mijnheer,’ antwoordde zij, het hoofd schuddende om haar verlegenheid te verbergen, ‘ik heb in mijn verbouwereerdheid alles opgedronken, want ik was geen half mensch meer toen...’
‘Goed, goed!’ zei de kolonel glimlachend, ‘maak dan maar koffie of wat anders gereed, want Bertha moet toch ook iets gebruiken.’
Hij liep nogmaals op zijn teenen naar de canapé. Het knaapje lag daar met blozende wangen, het sliep rustig, ofschoon het snikken nog niet geheel had opgehouden. Hij boog zich over hem heen en zijn knevel trilde van aandoening. ‘Arme, lieve kleine Frits,’ hoorde men hem zeggen, en toen sloop hij stil de kamer uit en ging even stil de trap op naar boven. Er stonden weder tranen in zijn oogen, toen hij zuchtend in den kolossalen leuningstoel neerviel, die des winters reeds zoo dikwijls zuchten en ook nog wel iets anders had moeten hooren, wanneer de oud-gediende door het pootje gekweld werd. Hij staarde weemoedig voor zich uit, zonder dat zijn oogen op eenig voorwerp gevestigd waren, hij sprak ook geen woord toen Barbara zijn dampenden grog bracht, en werd herhaaldelijk uit zijn mijmering wakker geschud, wanneer hij beneden eenig geluid meende te hooren. ‘Wat is het lang geleden,’ dacht en zuchtte hij, ‘dat