Koffie en tabak bij de Turken.
(Slot.)
De koffiehuizen te Constantinopel nemen ook de plaats in van de clubs en sociëteiten in het Avondland. Hier komen ook de politieke tinnegieters uit alle deelen der stad bijeen, om openbare of bijzondere zaken te bespreken, of zich in de geschiedenissen der meddah, sprooksprekers, of in het gillend gezang der kara-gijösz, potsenmakers, te verlustigen. De meddah is in den regel een oude sjeik met grijzen baard en in de schilderachtige Turksche kleeding. Hij gaat op een hooge met bonte tapijten belegde plaats zitten en begint voor de vuist met levendige stem en gebaren zijn phantastische voordracht. Het zijn bijna altijd dezelfde geschiedenissen, of uit ‘Duizend en een nacht,’ of de avonturen van den een of anderen held. Allen luisteren zwijgend naar den verteller, die zijn hoorders in de grootste spanning weet te houden, en als hij geëindigd heeft, wordt hij met uitbundigen bijval beloond. Dit zijn de ‘voorname’ kahwehs. Maar behalve deze zijn er nog duizenden, die op de straten, op open pleinen, op mooie punten of - op kerkhoven zijn opgeslagen. Een kraam, uit roode planken in elkaar getimmerd, waarin de kastelein den edelen drank klaar maakt en eenige nargilehs in voorraad heeft, waarvoor kleine stoelen zonder leuning, is een koffiehuis. Hier rust bij koffie en nargileh de hamal of lastdrager uit, als hij zij rug van den centenaarslast ontdaan heeft; hier maakt de ijverige koopman een oogenblik halt, om zich met een kop koffie te versterken tegen zijn verdere tochten. Gasten komen en gaan, en blijven zij weg, dan neemt de kastelein zijn kraam op zijn schouders om ergens elders zijn geluk te beproeven.
Het toppunt bereikt de even schilderachtige als woelige levendigheid in de kahwehs gedurende de nachten der Ramadan, de Turksche vastenmaand. Zooals men weet is het den Muzelmannen deze heele maand niet geoorloofd, van zonsop- tot zonsondergang ergens iets te gebruiken. De meesten, meer getrouw aan de letter dan aan den geest der wet, weten deze moeilijkheid uit den weg te ruimen, door den nacht tot den dag en den dag tot nacht te maken. Als het laatste avondgebed verricht is, worden de koffiehuizen stampvol gevuld en eerst bij het morgenkrieken verwijderen zich de bezoekers, om het grootste gedeelte van den dag te verslapen.
De onafscheidelijke gezellin van de koffie is de pijp. De tabak is in het Oosten nog meer dan bij ons voor rijk en arm een onmisbaar levensbehoefte geworden. De pijp is het eerste ding, waarnaar de Turk 's morgens grijpt en het laatste dat hij 's avonds uit de hand legt. Ook in de harems is het rooken algemeen.
Volgens Turksche geschiedschrijvers is de gewoonte van rooken te Constantinopel eerst in het jaar 1605 onder de regeering van Achmed I ingevoerd. De tabak had omtrent dezelfde lotgevallen als haar gezellin, de koffie. De vromen hebben er dikwijls en heftig over geredetwist, of het gebruik van tabak al dan niet tegen de wet streed. Verscheidene sultans onthielden zich zorgvuldig van rooken, althans voor de oogen der wereld, en hebben tegen tabak en koffie een onverbiddelijken oorlog gevoerd. Vooral was het Murad IV, die met ongeëvenaarde strengheid rookers en koffiedrinkers vervolgde. Hij liet, naar de kroniekschrijvers verhalen, alle koffiehuizen in de hoofdstad en in alle andere steden des rijks voor den grond werpen en het tabak rooken op doodstraf verbieden. Het voorwendsel was het gevaar voor brand, dat voor een geheel van hout gebouwde stad uit verscheidene honderdduizenden brandende pijpen dreigde; in werkelijkheid was het een politieke maatregel, om door het verbod van koffie en pijp alle bijeenkomsten van luie praatvaars te voorkomen en de vereenigingen te verstrooien, waarin bij koffie en tabak de regeering bevit en over den hekel gehaald werd. De despoot vreesde niet ten onrechte, zoo heet het verder in het boek Naima, dat uit dampende koffiehuizen en rookende tabakspijpen een onrustige zin en verzet onder het volk zouden geboren worden. De sultan maakte dikwijls de ronde om te zien of de politie haar plicht deed, of dat hij zelf personen kon vinden, die vermetel genoeg waren zijn verbod te overtreden.
Op zekeren avond zat de sjeik der sjeiks, de beroemde mysticus Siwasisade, die den naam had, de wet nog al mild uit te leggen, met verscheidene vrienden in zijn konak in het dal der zoete wateren, toen plotseling de sultan verscheen en van de aanwezigen alles opeischte wat zij bij zich hadden. De sultan ontving echter niets dan boeken en tesbihs (rozenkransen). Nadat Murad de boeken aan een nauwgezet onderzoek had onderworpen, zei hij: ‘De ulema's, die met boeken, de schrijvers, die met pen en inktpot, de derwischen, die met hun rozenkransen gaan wandelen of bij elkander komen, wil ik niet storen.’ Bij een ander uitstapje moet hem echter een avontuur overkomen zijn dat zijn hartstocht voor zulke ondernemingen aanmerkelijk bekoelde.
Als gewoon burger gekleed, voer hij in een kleine kaik naar het aan gene zijde van den Gouden Hoorn gelegen Skoetari en sloop in de karavansera's rond, waar de vreemdelingen uit het Aziatisch binnenland gewoonlijk hun intrek namen. Daar hij geen enkelen wetsovertreder ontdekte, nam hij voor den terugtocht op een der groote passagiersbooten plaats naast een spahi, die uit Klein Azië naar Stamboel was gekomen om zijn achterstallige soldij op te eischen. Gedurende den overtocht haalde de soldaat een korte pijp voor den dag, stak ze aan en begon te rooken. Toen Murad dit zag kon hij zijn toorn bijna niet bedwingen. Daar de kerel toch in zijn macht was, besloot hij zich eerst te zijnen koste te vermaken. De sultan trad den soldaat ter zij en fluisterde hem in 't oor: ‘Bij den baard van den Profeet, Joldasj (kameraad), je bent een kerel die durft. Heb je dan niet van de edicten van den sultan gehoord? Hier zijn we tegenover het paleis, pas op voor je kop!’
‘Als de sultan nalaat, zijn soldaten te bezoldigen en hen goed te voeden, moeten zij zich op een andere manier zien te behelpen,’ antwoordde de soldaat. ‘De Profeet heeft gezegd, als men iemand van honger laat sterven, staat dit gelijk met moord; verhongert men echter door eigen schuld, dan is dit zelfmoord, wat nog erger is dan het vermoorden van een ander. Mijn tabak is goed; bismillah, hij is tot je beschikking.’
Murad keek schuw om, als vreesde hij ontdekt te worden, trok zijn kleed over zijn gezicht, nam de pijp en rookte er dapper op los. Terwijl hij den soldaat het voorwerp teruggaf, zei hij: ‘kardasjim (broeder), je schijnt een zeer gul man te zijn. Jammer maar, dat je niet voorzichtiger ben. Om je de waarheid te zeggen, ook ik rook graag mijn pijpje en ik lach in mijn vuistje om den baard van den padisjah. Maar hoofden zijn hoofden en groeien niet als jonge vijgen. Luister daarom naar mijn raad en wees voorzichtig als je in de stad komt.’
‘De mensch kan maar eens sterven,’ antwoordde de soldaat, ‘en ieders dag is al vastgesteld Ik kan even goed met een mond vol rook als met een leege maag sterven. Hij, die aan brood noch zout gebrek heeft, kan anderen gemakkelijk van dit genot berooven, maar, insjallah, de dag zal komen, dat hij er voor zal branden.’
‘Allah! Allah! dat is een onverbeterlijke oproerling en lasteraar; hij zal met zijn eigen pijpenroer gespietst worden,’ bromde de sultan bij zich zelf. Daarna sprak hij fluisterend tot den soldaat:
‘Spreek niet zoo luid, dsjanym (bij mijne ziel); Efendimiss (onze Heer, ook wel Groote Heer, titel van den sultan), heeft lange ooren.’
‘Die hebben alle ezels te Stamboel,’ hernam de soldaat, ‘maar zijn ezelsstem zal niet verhinderen, dat hij den weg van sultan Osman opgaat.’ (Deze sultan werd vermoord).
Het schip landde nu aan den oever; het was bijna donker. De spahi sprong aan land, Murad volgde hem op de hielen, hield he[m], toen zij eenige schreden gegaan waren, aan en zei: ‘Je uitzicht bevalt me, en je woorden bewijzen, dat je een dappere kerel bent. Je bent hier vreemd, ik zal je een onderkomen bezorgen. Kom, ik en mijn vrienden geven geen sikkepit om den sultan, we zullen samen eens rooken.’
De soldaat keek om en toen hij niemand in de nabijheid zag, antwoordde hij: ‘Hoor eens, vriend, jouw gezicht bevalt mij niet. Ik heb al zooveel van de streken van den sultan gehoord. In je woorden ligt honing, maar in je oogen gal. Je bent of een spion, of de sultan zelf. Maar om het even, spion of padisjah, je verdiend loon zal je hebben.’
Bij deze woorden zwaaide hij een knoestigen stok en gaf er den sultan een geducht pak slaag mee, waarna hij zoo snel als een gazelle in de nauwe en donkere straten verdween.
Toen Murad, buiten zich zelf van woede en met deerlijk gebeukte ledematen, zijn dienaars, die op een bepaalde plaats op hem wachtten, bemerkt had, keerde hij, zonder een woord van zijn avontuur te reppen, naar het serail terug, waar hij onmiddellijk het bevel uitvaardigde, alle politie-agenten die niet op hun post waren geweest, een dracht stokslagen toe te dienen. Den volgenden morgen liet hij den grootvizier roepen en beval hem, zonder hem te bekennen wat er gebeurd was, een proclamatie uit te vaardigen, waarin den spahi, die in den afgeloopen nacht dicht bij de landingplaats een burger afgeranseld had, tien ponden goud en volle vergiffenis werd toegezegd, mits hij zich onmiddellijk bij het hoofd der politie vervoegde. De spahi evenwel die zich herinnerde, dat hoofden niet als vijgen groeien, liet niets meer van zich hooren of zien.
Murad ondernam in het vervolg dergelijke uitstapjes enkel meer in gezelschap van verkleede dienaars.
Deze tijden zijn lang voorbij. De gewoonte van rooken is bij mannen en vrouwen zeer algemeen geworden en bijna in onmatigheid ontaard. Terwijl nu bij voorkeur sigaretten gerookt worden, waren vroeger tsjibuk en nargileh bijna uitsluitend in zwang. Het roer der tsjibuk is omtrent vier tot vijf voet lang, maar er zijn ook langere en kortere. De gewone soort wordt van ahornhout vervaardigd. Het grootste gedeelte van het roer is vaak met zijde omwikkeld, dat aan de beide uiteinden met gouddraad of een ring van verguld zilver wordt vastgehouden. Die overtrekking dient hoofdzakelijk om met water bevochtigd te worden, door welks verdamping de rook afgekoeld wordt. Ook roeren van kersenhout worden veel gebruikt, vooral in den winter. De pijpekop is