eten was altijd precies op tijd en goed klaar gemaakt, de kinderen hadden altijd heele kleeren aan, waren vroeg genoeg gereed, bergden netjes hun goed weg, liepen niet steeds in den weg en sprongen niet over stoelen en banken, de meiden zagen er veel bedaarder uit en deden regelmatig haar werk, alles blonk van netheid en zelfs van Daele moest, ondanks zijn gewone onverschilligheid, erkennen, dat het er toch heel anders rondom hem uitzag.
Eerst door die vergelijking kwam hij tot de erkenning dat zijn Pauline een alleraardigst vrouwtje was, maar dat haar kennis op huishoudelijk gebied gelijk stond met nul.
Toen Pauline na haar ziekte zoogenaamd, beneden kwam, bloeiend als een roos, zag zij ook met welgevallen rond; de rust had haar goed gedaan: geen ergernissen, geen hoofdbreken meer, geen inspanning gewijd aan zaken, die haar niet het minste belang inboezemden, zij wist niet wat haar overkwam.
‘Je moet hier altijd blijven zus!’ zeide zij uit de volheid van haar dankbaar hart tot haar zuster, ‘je ziet wel, alles gaat nu beter, en ik ben kalmer en geruster, een heel ander mensch, nu de zorgen van zoo'n huishouden niet meer op mij rusten.’
‘Maar Pauwtje, hoe kan je zoo spreken. Je wist toch vooruit wat je op je nam toen je van Daele trouwde. Ik begreep ook niet hoe je 't aandurfde, zoo'n gezin, terwijl je toch nooit in de gelegenheid was je in 't huishouden te oefenen.’
‘Nu ja, ik dacht, dat vindt zich wel, dat gaat van zelf, als men eenmaal getrouwd is, maar ô, wat me dat is tegengevallen, wat ik heb uitgestaan!’
‘Zeker, 't is zoo gemakkelijk niet en 't is de fout van de meeste jonge vrouwtjes dat zij zoo onnadenkend het huwelijk ingaan, zonder er de noodige bekwaamheid voor te hebben opgedaan. Maar och! met goeden wil en energie kan men er toch wel komen. Alles is maar een weet en ik begrijp niet waarom jij 't niet zou kunnen aanleeren, evenals elk ander.’
‘Ik heb er geen plezier in, ik vind het zoo vervelend,’ zuchtte Pauline.
‘Foei schaam je wat!’ zeide Rika verontwaardigd, ‘op zoo'n toon over je plichten te spreken. Niemand heeft het van je verlangd dat je een weduwnaar met vijf kinderen zoudt trouwen, nu je het gedaan hebt, ben je voor God en je geweten verplicht alles wat je kunt in het werk te stellen om hen zoo gelukkig mogelijk te maken en dat kan je alleen door te leeren huishoudelijker en handiger te zijn.’
‘Je preekt heel mooi Riek, maar zie je, ik ben nu eenmaal niet geschikt voor het huishouden en kan 't ook niet worden.’
‘Praatjes. Waarom zou je niet evengoed er voor geschikt zijn als elk andere vrouw?’
‘Omdat... omdat... zie je, 't is mijn geheim,’ en zij keek nu heel geheimzinnig, ‘neen Riek, alles kan uitstekend gaan. Van Daele en de kinderen zullen geen reden tot klagen hebben Ik ga mijn gang - en jij blijft hier, en neemt het huishouden waar.’
‘Ja, maar lieve meid! dat gaat toch niet!’
‘Ik zie niet in, waarom.’
‘Ten eerste vindt je man het goed?’
‘O mijn man! Ja, zeker, ik zal wel maken dat hij 't goed vindt.’
‘Zoo! Dat moeten wij afwachten, maar dan heb je de financieele zijde der kwestie.’
‘Wat bedoel je!’
‘Wel, ik beken 't is een beetje kiesch er over te praaten maar 't moet toch. Ik verdien in mijn tegenwoordige betrekking een heel aardig sommetje, dat ik grootendeels kan overleggen voor mijn ouden dag en je begrijpt, al houd ik nog zooveel van je en al wil ik je nog zoo gaarne helpen, dat mis ik liever niet.’
‘En als wij je dat nu ook geven?’
‘Kom, dat meen je niet.’
‘Ik meen 't wel,’ en zij lachte weer geheimzinnig.
‘Bovendien dunkt mij, dat het je wel iets waard moet wezen bij je eigen zuster te komen, dan bij vreemden, waar je toch altijd dienstbaar bent.’
Rika antwoordde hier niet op; zij had het met haar betrekking uitstekend getroffen, zij was er zoo tevreden en verlangde niets beters. Zij vond er niets begeerenswaardig in over haar zuster te heerschen en meende dat het toch niet van langen duur zou zijn.
‘Nu,’ ging Pauline voort, ‘ik kan er nog niets bepaald van zeggen; maar als hetgeen ik bedoel goed uitkomt, wat ik stellig verwacht, dan kan je hier precies hetzelfde geld verdienen wat je van die menschen krijgt en ik zal 't erg leelijk van je vinden als je liever bij hen blijft dan mij te komen helpen.’
‘Wij zullen wachten’ antwoordde Rika kalm, ‘vóór dien tijd maak ik mij geen zorg over iets, en zeg ook geen ja of neen!’
In de volgende dagen was Pauline erg gejaagd, zij vond nergens rust; soms was zij uitgelaten vroolijk en dartel, stoeide met de kinderen, als ware zij zelf nog een jong meisje, tot groote pret der jeugd, tot spot der meiden en tot ergernis van Rika, die niet begreep dat Pauline zoo haar waardigheid als huisvrouw en moeder kon te grabbel gooien.
Dan weer was zij onrustig, ging uit, kwam t'huis, nam nu eens dit handwerkje op, dan weer dat, een oogenblik later was zij erg kregelig en dan stond het huilen haar nader dan het lachen.
Dat ging zoo een paar dagen, aan tafel werd zij op eens bleek en rood, toen er een postpakket werd binnengebracht aan het adres van haar man.
‘Wat kan dat wezen?’ zeide van Daele. Pauline was verdiept in het klein snijden van een stuk vleesch voor haar jongste zoontje en zij, die anders zoo nieuwsgierig was naar alles, wat er in huis kwam vooral met postpakket, scheen nu niet de minste belangstelling voor het pakje te koesteren.
‘Nu wij zullen straks eens kijken, na het eten’ zeide van Daele en legde het pakje neer. Na het eten kwam iemand om hem te spreken, hij vergat het pakje geheel en al; Pauline nam 't eens in de handen en legde het weer neer, na het van alle kanten bekeken te hebben.
Het werd theetijd en van Daele las de courant zonder meer om het pakje te denken. Pauline zat te trillen op haar stoel, zij had een haakwerkje in de hand maar deed niets.
Daar Rika met iets anders bezig was schonk zij thee, doch zoo onhandig, daar haar vingers onbedaarlijk trilden, en de helft van den theepot op het blad stortte.
Ieder oogenblik wilde zij iets vragen, telkens bleef de vraag haar in de keel steken; eindelijk begon zij met een stem, die haar zelf zoo vreemd in de ooren klonk, alsof het een ander was die sprak.
‘Denk je wel aan dat pakje, Frans?’
‘Wat voor pakje, kind?’
‘Dat pakje, je weet wel, wat onder tafel is gekomen met postpakket.’
‘O 't is waar ook. Is 't aan mijn adres? Ik ben niet gewoon pakjes te ontvangen. Misschien is 't wel een cadeautje. Waar heb je het liggen? Ik dacht er heel niet meer aan.’
Een paar jongens kwamen met het pakje aanloopen en de kleinste vroeg.
‘Zit er lekkers in, Ma?’
Doch Ma hoorde niet, zij zat met diep gebogen hoofd en haakte of haar leven er van afhing.
‘Heb je een schaar, vrouw!’ vroeg van Daele. Pauline rommelde in haar werkdoosje, raakte telkens haar schaartje aan en zag het toch niet, zij kon door het beven harer vingers niets vast houden. Gelukkig dat Rika niet in de kamer was, want die had zeker wel iets ongewoons aan haar opgemerkt.
Eindelijk vond zij het schaartje en reikte het haar man over; hij knipte de touwtjes door en maakte de papieren los.
‘Verbazend, wat zit dat ingepakt,’ riep hij uit, ‘ik word bepaald nieuwsgierig, 't is zeker een heel aardige verrassing.’
‘Komt het van St. Nicolaas, Pa?’ vroeg een van de jongens.
‘Ja vent, het kan wel zijn,’ antwoordde de vader en wikkelde eindelijk het laatste papier los. Pauline werkte nog drukker dan zooeven en wierp slechts steelsgewijze blikken naar den overkant.
‘Hemel! Cahiers,’ hoorde zij haar man uitroepen,' ‘twee, drie, vier, vijf?’
‘Moet u die corrigeeren, pa?’ vroeg de oudste jongen.
‘Ja jongen, dat weet ik niet. O hier ligt een brief, die zal me wel vertellen wat ik er mee doen moet.’
't Was of de heele kamer om Pauline draaide, zij hoorde en zag alles door een nevel, 't hamerde in haar hoofd, tegen haar slapen, haar polsen, al haar zenuwen waren stijf gespannen van angstige verwachting.
Van Daele las en zijne vrouw bestudeerde met spanning de uitdrukking van zijn gelaat; eerst bleef het ernstig, een weinig onzeker, toen brak hij in een luid gelach los.
‘Verbeeld je eens wat zij van je man verlangen,’ riep hij vroolijk uit, ‘'t komt liefst van een dame?’
‘Een dame?’ vroeg Pauline, nauwelijks wetende, wat zij sprak, alleen maar om wat te zeggen.
‘Ja een dame? Wil je eens hooren?’
Zij knikte van ja.
‘Hoog geachte Heer.’
‘Zij heeft een heel net pootje.‘
‘Het zal u zeker verwonderen een brief te ontvangen van iemand, die u geheel onbekend is.’
‘Ja, zeker verwondert het mij en heel erg ook’
‘Och lees toch door,’ verzocht Pauline, die nu eenigszins tot zichzelf begon te komen.
‘Interesseert het je al? Nu dan.’
‘Maar die onbekendheid is toch slechts van één kant, sedert lang ken ik u en heb veel gehoord van uw fijnen kunstsmaak en groote belezenheid. Dit geeft mij den moed u met een verzoek lastig te vallen, dat voor mij van het hoogste belang is.’
‘Nu komt er wat, attentie!’
‘Van jongs af heb ik de grootste liefde gekoesterd voor de schoone letteren..’
‘Oef, die volzin lijkt honderd jaar oud.’
Pauline zat als op spelden.
‘Lees toch voort, man!’ haastte zij hem.
‘Nu dan, ik ben gebleven bij schoone letteren.’
‘Gaarne zou ik aan de beoefening daarvan mijn zwakke krachten wijden; wegens zeer bijzondere familieomstandigheden kan ik mij echter niet openlijk tot u wenden...’
‘Dat klinkt geheimzinnig!’
‘En daarom neem ik de vrijheid op deze wijze u te vragen of u zich verwaardigen wil...’
‘O wat een nederigheid!’
‘Of u zich verwaardigen wil inliggende proeve van mijn werk te lezen en mij daarover uw oordeel oprecht te zeggen.’
‘Oprecht onderstreept, of zij oprecht is met dit te vragen, weet ik niet. Verder:’
‘In het geval dat u deze groote goedheid zou hebben, verzoek ik u wel in aanmerking te nemen, dat de geschiedenis van Daisy een eersteling is en ik zelf erken nog veel studie en oefening noodig te hebben voor en aleer ik met vrucht het doornig pad der vaderlandsche novellistiek kan betreden.
‘Wat een bescheidenheid, allerliefst!’
‘Is dat alles?’ vroeg Pauline kregelig.
‘O neen, 't mooiste komt nog.’
‘Mag ik dan zonder onbescheiden te zijn, u beleefd verzoeken mij uwe op- of aanmerkingen op mijn arbeid mede te deelen en mij tevens den weg aan te wijzen, dien ik moet inslaan om mij verder te oefenen en later op deze wijze in mijn onderhoud te voorzien.’
‘Verbeeld je geen kleinigheid met de pen in haar onderhoud te voorzien, hier in Holland en ik moet haar den weg daartoe wijzen. Hoe vind je dat?’
‘Vragen staat vrij,’ antwoordde Pauline met een mislukte poging tot schertsen.
‘Dan staat er nog dat het pak “poste restante' moet gezonden worden naar Utrecht, onder den naam van juffrouw Muller.”
‘Heet zij zoo?’