Te veel gewaagd.
Vertelling uit de Alpenwereld.
(Slot)
Maar Petro's vreugde veranderde weldra in toorn en schrik. Het lichtvoetige dier had zich na den val weer opgericht, was nog eens gevallen en opnieuw opgestaan. Wankelend had het den rand der weide bereikt en was na een vruchtelooze poging om over een rotskloof te springen in den afgrond neergestort. Slechts een dof geraas uit de diepte meldde aan Petro het lot, dat de arme gems getroffen had. Teleurgesteld verliet hij de gevaarlijke plek en keerde naar zijn metgezel terug.
‘Dat was een mooi schot en een slecht voorteeken voor mijn nieuw op te zetten huishouden,’ zei hij hoofdschuddend bij zich zelven.
‘Nu, niet dadelijk zoo moedeloos,’ hernam Balmat glimlachend. ‘Eind goed, alles goed. Je zal gauw genoeg een schadeloosstelling vinden voor dat armzalige beest.’
‘En wat zou dat voor een schadeloosstelling moeten zijn, vader Balmat?’ vroeg Petro twijfelend.
‘Dat zullen we zien, maar nu vooruit, op ons doel af!’
‘Waarlijk, ik had lust de jacht maar op te geven; het lot heeft zich van morgen al zoo tegen me gekeerd, dat ik vrees niets meer te zullen uitrichten’
‘Maar Petro, waar blijft toch je vroegere moed? Ik herken je niet meer! Vooruit, vooruit! Daarboven loopen steenbokken, en wie weet vinden wij er nog geen kostbaarder buit.’
‘En toch zou ik net zoo lief teruggaan. Maar om jou plezier te doen, vooruit dan maar!’
Zij stapten verder. Telkens gevaarlijker en fantastischer werd hun weg door de eeuwige sneeuw, langs de machtige gletschers, wier wit glinsterende bekleeding verraderlijk gapende afgronden verbergt en waar zich spleten openen, die tot in het hart der bergen reiken.
Juist waren zij van een met sneeuw bedekte helling op een ijsvlakte afgeklauterd, toen Petro eigenaardige voetsporen bemerkte, die hem aanstonds de nabijheid van een steenrots verrieden. Schielijk wendde hij het hoofd om en zag rond, maar op hetzelfde oogenblik voelde hij den grond aan zijn voeten ontwijken. Hij was uitgegleden en reeds tot den gordel in de sneeuw gezakt.
‘Help, Balmat!’ riep hij, terwijl hij met behulp van zijn Alpenstok poogde op te krabbelen. Hij was verloren geweest, als niet de grijsaard met ongelooflijke snelheid den rand van den afgrond bereikt en hem het touw toegeworpen had, dat hij om de lenden droeg. Dit touw grijpen, het om zijn linkerhand slingeren, terwijl hij met de rechter den stok vaster omvatte, - dit was voor Petro slechts het werk van een oogenblik, dat hem redding bracht.
‘God zij dank!’ riep Balmat uit, terwijl hij met inspanning van al zijn krachten zijn jongen metgezel een voet omhoog lichtte, tot het dezen gelukte, de spits van zijn stok in de dichtere sneeuw vast te haken en zich zoo tot zijn redder op te werken. Was de kracht van den oude in het beslissend oogenblik te kort geschoten, dan waren beiden reddeloos verloren geweest.
‘Na God heb ik jou het leven te danken!’ riep Petro. ‘Het had niet veel gescheeld of ook van mij kon het heeten: zacht ruste hij diep in de sneeuw.’
‘'t Is hier niet goed om te blijven,’ zei Balmat, ‘maken wij dat we verder komen, de zon begint al te dalen.’
Maar nauwelijks hadden zij de stijfbevroren oppervlakte van den gletscher bereikt, of daar deed zich tusschen de blauwachtige heuvelen in het rond een eigenaardig gedruisch hooren. Een veel grooter en forscher dier dan de gems werd tusschen de ijstoppen zichtbaar; op hetzelfde oogenblik vloog het tusschen de beide jagers door en wierp ze, meer door de bliksemsnelheid van zijn loop, dan door den stoot van zijn horens, tegen den grond.
Ze stonden onmiddellijk weer op en konden nu eerst nauwkeuriger de gedaante van het voortijlende beest opnemen. Zijn buitengewoon groote horens, zijn magere gespierde nek, zijn langgestrekt, met dicht roodachtig haar bezet lijf, zijn pooten, die uit ijzersterke beenderen en onvermoeibare spieren samengesteld schenen, dit alles te zamen maakte het tot de type van kracht en vlugheid.
Ja, het was een steenbok, dien zij voor zich hadden, een van die zeldzame dieren, welke hoog boven de woningen der gems, nabij den horst van den adelaar nestelen, en die enkel tot op de ijsvrije rotsen neerdalen, om zich met het daar groeiende mos te voeden.
Het hart van den jager klopte luide in zijn borst. Een kolossaal granietblok en een steile rotswand versperden het vluchtende dier aan de andere zijde van den gletscher den weg. Met een stouten sprong bereikte de steenbok het granietblok, van waar hij nu tegen den rotswand poogde op te klauteren.
Van verbazing geboeid, bleven de beide mannen eenige oogenblikken staan - daarop knalde Petro's buks en het prachtige dier zonk ineen. Nog eenige zwakke pogingen om zich met de sterk gebogen hoeven aan de vooruitspringende rots vast te houden, en hij rolde honderd vijftig voet diep op den gletscher, waar hij tusschen de oneffenheden verdween.
Een koud zweet bedekte Petro's voorhoofd en vol angst dat de kostbare buit hem nu toch weer ontgaan zou, naderde hij de plek, waar de steenbok verdwenen was.
‘Voorzichtig! voorzichtig, Petro!’ riep Balmat waarschuwend.
Met een laatste krachtsinspanning had zich namelijk het doodelijk getroffen dier bij den aanblik van zijn vervolger weer opgericht en rende nu woedend op hem los Maar ook op hetzelfde oogenblik snorde Balmat's stok door de lucht en trof het grimmige dier met zijn volle zwaarte in de zijde Een kolfstoot van Petro maakte aan zijn doodstrijd een einde.
‘Nog eens duizendmaal dank, Balmat, je had wel gelijk: nu ben ik rijkelijk schadeloos gesteld. Wat zal Bettly een pleizier hebben in die kostbare vangst!... Maar laten we nu