Te veel gewaagd.
Vertelling uit de Alpenwereld.
Zwarte duisternis hing over het dal van Chamouny. Geen der rondom oprijzende bergspitsen was nog zichtbaar. Slechts de uiterste top van den Montblanc, den geweldigen koning der Alpenwereld, glansde in de schemering van het morgenrood. Vreedzaam sluimerden aan zijn voet de dorpen van het dal; geen menschelijk geluid onderbrak het eentonig geruisch van den machtig voortbruisenden bergstroom.
Toen stond Petro, de koene jager van zijn legerstede op, schoot zich haastig de leeren broek en de met ijzer beslagen schoenen aan, vulde zijn gordeltasch met kruit en lood en greep naar zijn buks, waarmee hij de vlugste gems op tweehonderd schreden afstands wist te schieten. Nu nog zijn Alpenstok, zijn trouwen beschermer tegen de gevaren der bergen, ter hand genomen - en hij trad uit zijn hut te voorschijn, in Savoyschen tongval een liedje neuriënd.
Dat lied bezong in eenvoudigen volkstoon het leven van den Alpenjager, ‘die den dood niet vreest, die kinderlijk op de hoede des Allerhoogsten vertrouwend, de gevaren der bergen trotseert, die vroolijk en ernstig te gelijk, ook waar liefde en lust hem lokt, de eeuwigheid indachtig blijft. Hij kan het niet houden in het enge dal; onophoudelijk voelt hij zich naar omhoog gedreven. Mag menigeen hem daarom dwaas noemen, de zoon der bergen stoort er zich niet aan. De eerste schemering van het morgenrood vindt hem tot de jacht uitgerust, en noch de bezorgdheid van zijn brave vrouw, noch het geschrei der kinderen, die voor huns vaders leven sidderen, kunnen hem terughouden; hen troostend met het vooruitzicht op een spoedig wederzien, ontrukt hij zich aan hun omhelzing. Daar waar andere menschen beven van angst en duizelig terugdeinzen, daar waar de wilde bergstroom bruist en de bitterkoude wind der gletschers waait, waar afgronden boven en onder hem gapen, stapt de moedige jager onverschrokken voort. Op Gods bescherming vertrouwend, trotseert hij den eeuwigen winter, die daar op den troon van ijs den schepter zwaait. Noch de kou, noch de hinderpalen, die de sneeuw hem in den weg legt, vermogen zijn schreden te stuiten. Rusteloos vervolgt hij de vlugge gems van rots tot rots, tot zij als buit aan zijn voeten ligt. Wel heeft menigeen, die zich aldus naar boven gewaagd heeft, diep in den afgrond een graf gevonden. Tevergeefs verbeidt een trouwe gade thuis den terugkeer van haar echtgenoot met den welkomen buit. Wees getroost, arme vrouw, eens komt er een dag, waarop de zon den gletscher zal ontdooien, die uw echtgenoot tot graf is geworden. Dan zult gij hem wederzien en nimmer van hem gescheiden worden.’
Graag had Petro de laatste woorden van het treurige lied teruggenomen, toen hij bemerkte hoe een jong, frisch gezichtje van den hoek eener Alpenhut zich naar hem keerde. Hij wist toch dat zijn verloofde, de zachtaardige Bettly het slot van het bekende jagerslied nooit hooren kon zonder dat haar de tranen in de oogen schoten.
‘Je ben van morgen wel vroeg opgestaan, Bettly!’ zei hij op vroolijken toon tot het meisje, dat treurig voor zich keek. ‘Zoo vroeg in den morgen heb je toch buiten niets te doen.’
‘Me dunkt dat jij je toch ook niet verslapen hebt, Petro,’ hernam Bettly met eenige bezorgdheid op het ernstig gelaat, ‘je schijnt je doel voor vandaag wel bijzonder hoog gesteld te hebben.’
‘Ja, bijzonder hoog en ver ook,’ hernam hij lachend.
‘En waar wil je dan wel naar toe, Petro? Gauw, zeg me dat.’
‘Dat zal je bij mijn terugkomst nog gauw genoeg weten, Bettly.’
‘Neen, zoolang kan ik niet wachten; je moet het mij dadelijk zeggen, Petro.’
‘Nu, voor mijn pait mag je 't weten. Als je toch de vrouw van een Alpenjager worden wil, kan het geen kwaad dat je met de namen van de bergen vertrouwd raakt, dan gaat de schrik er een beetje uit. Je moet dan weten, dat ik met buurman Jakob Balmat den Buet bestijgen wil en tot de kloof van Tenevert denk te komen.’
Op den naam van zijn begeleider legde Petro bijzonderen nadruk, want in het dal van Chamouny gold het voor een niet geringe eer, aan een tocht van dezen oudste der Alpengidsen deel te nemen. Deze genoot toch den roep, dat hij de eerste sterfelijke mensch was geweest, die den voet op de uiterste spits van den Montblanc gezet en daardoor als het ware in naam der menschheid van dezen hoogsten top op het Europeesche vasteland bezit genomen had. Dit was ook de reden, waarom Jakob Balmat den bijnaam van Montblanc gekregen had.
Het kwam intusschen de arme Bettly volstrekt niet als een voorrecht voor, dat zij haar verloofde in gezelschap van den stoutmoedigen oude moest zien uittrekken. Zij wist toch maar al te wel hoe de twee-en-zeventigjarige grijsaard, zoo niet meer de volle kracht, dan toch al den moed en den onverminderden ondernemingsgeest der jeugd bewaard had, en hoe voor den koenen gemsjager geen rots te hoog, geen kloof te diep was, wanneer het gold een kostbaren buit te bemachtigen.
‘Je wil met den ouden Montblanc naar boven tot aan den pas van Tenevert!’ riep zij. ‘Dan is mijn droom toch waarheid geweest: de heilige Maagd heeft mij in den slaap gewaarschuwd... Ach! niet voor niets heb ik dan den ganschen nacht duizend angsten om je uitgestaan. Onophoudelijk hoorde ik de rollende lawine, die je dreigde mee te sleepen. O ga toch niet met den oude mee, bezin je, nog is het tijd. Zeg, Petro, is het niet God verzoeken, je op plaatsen te wagen, die niet voor menschenvoeten bestemd zijn?’
‘Gekheid, Bettly! Is dat een taal vooreen dochter van het gebergte? Heeft onze Lieve Heer niet de heele wereld voor den mensch geschapen? Vertrouw dan op Hem, en bid onze Lieve Vrouw voor mij! Als 't God belieft, ben ik binnen twee dagen weer bij je terug met een mooie gems of misschien nog wel een kostbaarder buit. Want er moeten daarboven in de eeuwige sneeuw ook steenbokken zwerven.’
Nog een hartelijke handdruk, en Petro ijlde heen.
Weenend zag Bettly hem na en zij barstte in luid snikken uit, toen zij haar verloofde in gezelschap van den ouden Montblanc in de schaduw der donkere dennen, die den oever van den wilden Aveyron omzoomden, zag verdwijnen. Ook de, oude had bij zijn plan tegenstand ondervonden, en het was hem niet gemakkelijker gevallen, de smeekbeden van zijn zoons te weerstreven dan het Petrò geweest was, hard en koud te schijnen tegenover Bettly's bezorgdheid.
Met gezwinden en toch afgemeten pas stapten beiden voort, als om hun krachten te sparen voor de vermoeienissen, die hun nog