Postduiven.
Geen heerlijker gezicht dan een zwerm blanke duiven in de helder blauwe lentelucht, en het kan ons dan ook niet verwonderen dat van de vroegste eeuwen af de duiven de lievelingen zijn geweest van den mensch, die zich niet enkel verlustigde in haar sierlijke vlucht, maar ze ook al spoedig als boden wist af te richten tot het overbrengen van berichten. Vooral echter in de laatste jaren is de liefhebberij voor postduiven zoo algemeen geworden, inzonderheid bij onze ooster naburen, waar geen stad van eenig gewicht is, die niet haar Brieftaubenverein bezit.
De aanleiding tot die buitengewone ontwikkeling der postduivenliefhebberij was de Fransch-Duitsche oorlog met het beleg van Parijs, waarbij de gevleugelde boden meermalen gewichtige diensten bewezen door het overbrengen van oorlogsdépêches. Sedert legde elk rechtgeaard Duitsch vaderlander, tevens vogelmelker, zich op de africhting van postduiven toe en de militaire overheid trok zich de zaak aan als een gewichtig onderdeel van de landsdefensie. In alle belangrijke Duitsche vestingen werden zoogenaamde postduivenstations opgericht en daardoor een soort van verkeernet gevormd, dat nog voortdurend wordt uitgebreid. De overige landen volgden dit voorbeeld en zoo wordt op dit oogenblik in de Vereenigde Staten, in Italië, Rusland en zelfs Denemarken de postduivensport even ijverig beoefend als in Duitschland.
Dáár schieten de vereenigingen van liefhebbers letterlijk als paddestoelen uit den grond, en bestaat sedert lang een afzonderlijk tijdschrift uitsluitend aan de postduiven gewijd. Volgens de jongste statistiek telt Duitschland niet minder dan 283 vereenigingen tot het kweeken van postduiven met 68.942 duiven, terwijl voor oorlogsoogmerken zoo wat 8000 dezer diertjes worden afgericht: zelfs het zinnebeeld des vredes moet in onzen krijgshaftigen tijd aan den geesel der menschheid dienstbaar gemaakt worden. Op de oorlogsbegrooting van het Duitsche Rijk werd de post voor het Kriegsbrieftaubenwesen reeds op 50,000 mark gebracht.
Reeds in 1871 belastte de toenmalige minister van oorlog, Von Roon, een duivenliefhebber te Keulen met name Lenzen met de vorming van vier militaire duivenstations te Berlijn, te Straatsburg, Metz en Keulen. Hij zond hem zelfs naar België om daar driehonderd duiven aan te koopen.
Het duivenstation te Berlijn werd opgericht in den Thiergarten en voornamelijk tot kweekerij bestemd; de andere werden meer met het oog op de verzending van depêches ingericht en al spoedig van vier tot zeventien vermeerderd.
De inrichting van al die duivenstations is dezelfde en geheel overeenkomstig de regels, in België gevolgd en door Lenzen in Duitschland ingevoerd. De hokken, tegen den muur geplaatst, zijn gesloten met een traliewerk en hebben, behalve een uitgang op een gemeenschappelijke gang, kleine luikjes, waardoor de bewoners van de eene kooi in de andere kunnen gelaten worden. De duiven worden uitsluitend met wikke gevoed en krijgen tweemaal per dag eten; van het water, dat den beestjes in zinken drinkbakken verschaft wordt, kunnen zij nemen zooveel hun lust; het wordt om den anderen dag ververscht.
Ieder hok bevat een nest van gebakken aarde met een dun bedje van eiken spaanders of krullen. Een bordje aan de buitenzijde geeft behalve het volgnummer van den bewoner nauwkeurig diens signalement op, alsmede den juisten datum van de verschillende broeitijden. Al de duiven zijn verder met een bijzonder merk geteekend.
Het Antwerpsche ras is in de Duitsche stations overheerschend; toch moet het bij het Luiksche ras achterstaan wat de snelheid van vlucht betreft, maar daar het een krachtiger beengestel en een breeder vleugelslag heeft, zoodat het beter tegen den wind bestand is, heeft Lenzen het voor militaire doeleinden als het meest geschikte aanbevolen.
De paring heeft gewoonlijk plaats van Februari tot einde Maart; zijn de eieren gelegd, dan laat men de vogels die op hun gemak uitbroeien en later hun jongen grootbrengen. Men laat elk koppel viermaal in het jaar paren, waarna mannetjes en wijfjes gescheiden worden.
De opvoeding der jongen begint met de tweede maand, waarbij in alles de Belgische methode wordt gevolgd. Nadat men de jonge duiven eerst vrijelijk heeft laten uitvliegen, zoodat zij met de omgeving van het hok bekend zijn, neemt men ze drie of viermaal in de week, telkens op grooter afstanden en in verschillende richtingen mee. Aanvankelijk geschiedt dat niet verder dan van twee tot vijf kilometer; maar vóór het jaar ten einde is, wordt die afstand al een 200 kilometer, en in het tweede jaar 350 kilometer, welk maximum gewoonlijk later niet meer overschreden wordt. De duiven worden voornamelijk gemeenzaam gemaakt met de wegen, die zij in tijd van oorlog kunnen af te leggen hebben. Behalve dat bijvoorbeeld al de stations een zeker aantal duiven hebben, die op de richting van Berlijn zijn gedresseerd, is het station Thorn bestemd voor de correspondentie met Koningsbergen en Dantzig, Würzburg voor Straatsburg, Metz voor Mainz, Keulen voor Metz en Mainz enz.
Moeten de vogels zoo ver van huis worden gebracht, dat een reis per spoor daartoe noodig is, dan worden ze door militair geleide vergezeld. Op de plaats van bestemming aangekomen, worden de kooien naast elkaar op het perron gezet met de deurtjes in de richting van het station (het duivenstation wel te verstaan.) Dan laat men de vogels drinken door de drinkbakjes in de kooien te vullen en opent eindelijk al de kooien te gelijk. Het loslaten van enkele duiven geschiedt niet dan in bijzondere gevallen.
Het algemeen toezicht over de militaire duiven is toevertrouwd aan den commandant van de plaats, terwijl de bijzondere leiding is opgedragen aan een officier van de genie, met het heele technische gedeelte van den dienst, dat is het onderhoud en het dresseeren der vogels, de afzending en ontvangst der depêches belast. Deze officier heeft drie registers bij te houden. Het eerste, dat eens in de maand door den plaatselijken commandant wordt gecontroleerd, omvat de eigenlijke administratie van het station, de voeding en verpleging der dieren, onderhoud van het materieel enz. In het tweede boek worden al de duiven ingeschreven met haar volgnummer, leeftijd,geslacht, kleur, uiterlijke teekenen enz., terwijl het derde register eindelijk den dienststaat der gevleugelde militairen behelst met opgave der verschillende tochten, door dezen gemaakt. Daar staan nauwkeurig al de verdiensten en goede hoedanigheden der verschillende exemplaren geboekt, wat men van hen in bepaalde jaargetijden heeft te verwachten, of zij al dan niet in staat zijn op eigen gelegenheid te reizen dan wel enkel bij groepjes kunnen uitgestuurd worden, en meer dergelijke belangrijke opmerkingen.
Voor een paar jaar stelde het ministerie van oorlog te Berlijn zelfs een eereteeken in voor verdiensten met betrekking tot het militaire postduivenwezen. De minister van Openbare Werken stond verder alle mogelijke voorrechten toe voor de verzending van postduiven, terwijl de minister van Landbouw zelfs belooningen in klinkende munt uitloofde voor het uitroeien van roofvogels als valken, haviken enz. die voor de postduiven het gevaarlijkst waren.
Als de gewichtigste nieuwigheid op dit gebied kan gelden de oprichting van postduivenstations voor den dienst der luchtscheepvaartafdeeling van het spoorwegregiment te Schöneberg bij Berlijn en elders, waar de duiven uitsluitend voor tochten per luchtballon afgericht of, zooals de kunstterm luidt, getraineerd worden. Deze weg is ongetwijfeld de eenig doelmatige om de postduif in geval van werkelijken oorlog, dienstbaar te maken, want zoo alleen is het mogelijk duiven uit een belegerde vesting te verzenden, of ze er binnen te krijgen en aldus over en weer berichten te doen toekomen.
Oostenrijk heeft zich op het stuk van het militaire postduivenwezen geheel geschoeid op de leest van zijn bondgenoot en heeft acht duivenstations, die gevestigd zijn te Weenen, Krakan, Komorn, Olmütz, Simmering, Mostar en Serajevo, Franzenfeste en Karlsburg. De inrichting dagteekent van het jaar 1875.
Het jaar daarop voorzag ook de derde man in het Drievoudig Verbond, zich op het voorbeeld der beide andere bondgenooten, van de gevleugelde hulptroepen. Het eerste duivenstation werd aangelegd te Ancona en het tweede volgde te Bologna. Op het oogenblik telt Italië er al veertien, elk geplaatst onder de bevelen van een onderofficier met eenige soldaten, terwijl als hoofd van den dienst majoor Malagoli fungeert.
Zwitserland telt vier militaire duivenstations namelijk te Thun, Bazel, Zurich en Weesen, Denemarken heeft er een te Kopenhagen en Zweden een te Carlborg. In Spanje dagteekent de inrichting van den militairen postduivendienst eerst van het jaar 1889, doch op het oogenblik moeten er al achttien stations zijn.