Maar spoedig daarop kwamen zijne brieven, geschreven in een warmen, opwekkenden toon, welke hare hoop deed herleven. Zij schaamde zich nu over hare zwakheid en gevoelde berouw over het leed dat hem daardoor was aangedaan. Binnen enkele jaren zou hij zijn doel hebben bereikt en dan.... Het werd licht om haar heen in zulke oogenblikken van hoop op de toekomst en de fantasie tooverde haar tafereelen van het grootste huiselijk geluk voor den geest. Hij had haar immers zoo oprecht lief!
Op zekeren dag ontving zij het bericht, dat hij binnenkort als representant van een groot handelshuis naar België zou worden gezonden. Melanie sprong op van blijdschap. België dat was bijna Nederland. De oceaan zou niet meer tusschen hen beiden liggen, hij zou haar van tijd tot tijd kunnen bezoeken, zij zouden als 't ware weer vereenigd zijn. En las zij bovendien niet uit zijn schrijven, dat hij een winstgevende positie had verkregen en dat, zoo de zending, die hem was opgedragen, gelukte, zijn fortuin gemaakt was?....
Melanie waande te droomen toen zij den brief las, welke dit alles bevatte. Zij las en herlas iederen regel en spelde ieder woord, als durfde zij hare oogen niet vertrouwen. Maar geen twijfel was mogelijk, de letters bedrogen haar niet en zij kende haren verloofde te goed, om aan voorbarigheid van zijnentwege te mogen denken.
Spoedig daarop ontving zij een tweeden brief, waarin hij haar mededeelde dat hij binnen veertien dagen naar Europa scheep zou gaan en zich zeer waarschijnlijk te Brussel vestigen zou.
Melanie schreide van vreugde. Zij begon nu de dagen, de uren, de minuten te tellen, die nog voor zijn terugkeer uit de Nieuwe Wereld moesten verloopen. De morgenstond leek haar met iederen dag schooner toe en menig gebed stoitte zij voor zijn behouden terugkeer. Wanneer het weder ongunstig was, maakte zij zich ongerust en onderscheidene nachten bracht zij slapeloos door, als de wind opstak en huilde in den schoorsteen.
Zoo ging de maand voorbij en nog was er geen bericht van hem gekomen. Zij troostte zich met de gedachte, dat zijn vertrek uitgesteld was; hij had nog zeer veel te doen, zoo schreef hij in zijn laatsten brief, en nog een groote reis naar het Westen moeten maken. Toch voelde zij zich angstig; de oude sombere gedachten rezen weer op en de tijd ging haar nu veel te snel voorbij.
Spoedig was een tweede maand vervlogen, een maand van nameloos leed en folterende onzekerheid. De brievenbestellers gingen meedoogenloos haar deur voorbij en aan het postkantoor had zij meermalen tevergeefs geïnformeerd, of er geen brief voor haar gekomen was. De nachten bracht zij half wakend, half droomend door, opschrikkend bij ieder geluid en gekweld door allerlei akelige visioenen. De pijnlijke twijfel, waarin zij verkeerd had, begon al meer en meer zekerheid te worden. Er moest iets verschrikkelijks zijn gebeurd, iets dat haar als een mengeling van allerlei schrikbeelden voor den geest stond en waaraan zij geen naam of vorm wist te geven.
Toch wilde zij nog niet alle hoop opgeven. Een onvoorziene doch uiterst gewone omstandigheid kon immers zijne komst hebben vertraagd; en dan - een heerlijk denkbeeld ging haar plotseling door het hoofd - was het niet mogelijk, dat hij haar wilde verrassen, en het voornemen had gemaakt op een gegeven oogenblik plotseling voor haar te staan, gereed tot het lang verbeide huwelijk?.... On willekeurig sloeg zij telkenmale den weg naar het spoorwegstation in en urenlang soms drente[l]de zij daar heen en weer met zoekend oog de aangekomen reizigers monsterend. Eens, op een avond, meende zij hem in een coupé te zien; haar hart hield een oogenblk op te kloppen en een lichte kreet ontsnapte haren mond. Met geweld bijna baande zij zich een doorgang tot de coupé, maar de reiziger stapte niet uit en bleef, met het hoofd half afgewend, voortkeuvelen met eene dame, die naast hem zat. Teleurgesteld trad Melanie terug, beschaamd over de opgewondenheid, die zij had aan den dag gelegd en met een mengeling van weemoed en jaloezie zag zij het aan hoe andere meisjes en vrouwen, die evenals zij de aankomst van den trein hadden afgewacht, met een verheugd gelaat aan den arm van hunne echtgenooten of verloofden het perron verlieten.
Van dien dag af scheen zij het station te mijden. Er waren trouwens reeds meer dan vier maanden verstreken, sinds zij het laatste schrijven uit Amerika ontvangen had. De brieven, die zij hem gezonden had, waren onbeantwoord gebleven en alle pogingen om eenig bericht omtrent zijn wedervaren te verkrijgen vruchteloos. Al vaster werd hare overtuiging, dat hem een ongeluk overkomen was en dat de dood hem voor altijd aan haar had ontnomen. Want aan de mogelijkheid, dat hij haar ontrouw zou geworden zijn, wilde zij geen oogenblik denken. Dat ware een beleediging geweest aan zijne nagedachtenis.....
En toch had hij haar bedrogen op de lafhartigste wijze. Hij leefde, hij woonde in België en - was gehuwd. Terwijl zij hem als een dierbaren doode betreurde, had hij zijn tijd gesleten met het hof te maken aan een andere vrouw en zich met die vrouw in den echt laten verbinden. In hare verbeelding zag zij hem nu voor zich, in zijn bruidsdagen, op zijn huwelijksreis, aan zijn huiselijken haard, onbekommerd en tevreden. Zijne vrouw was ongetwijfeld in het bezit geweest van een aanzienlijken bruidschat, en die had hem spoedig de arme juffrouw van gezelschap doen vergeten. Hij was gelukkig, volkomen gelukkig..... zonder haar, die in hem geloofd, die om hem geleden had en aan wie hij zoo dikwerf altijddurende trouw had toegezegd!...
De zon was reeds lang ondergegaan; aan den zwartblauwen hemel fonkelden de sterren, een zachte, zoele wind ruischte door de bladeren van boomen en struiken. En nog altijd zat Melanie aan het geopende venster, het hoofd rustend in de palm harer hand, strak en onbewegelijk. De meid, die licht had willen brengen, was door haar weggezonden. Zij wilde alleen blijven en niets zien om zich heen. Het zou haar hinderen, wanneer zij de gewone dingen harer omgeving zag, want alles was nu zoo geheel anders; zelfs werd het haar te moede alsof zij leefde in een nieuwe wereld en al het overige slechts een spel was geweest der verbeelding. Te vergeefs trachtte zij hare gedachten te regelen. De machtige emoties van het oogenblik paralyseerden haar verstand. Zij gevoelde meer dan zij dacht, zij zag vreemde gestalten, die plotseling oprezen en weer verdwenen en hoorde sombere geluiden, zonder dat zij wist van waar ze kwamen.
Opnieuw werd er aan hare deur geklopt en thans sprong zij zenuwachtig op. Het was de meid van zoo straks, die haar namens mevrouw Stevenaar kwam vragen, of men den dokter ook zou halen.
Melanie gaf een ontkennend antwoord, doch de gedachte aan den dokter wekte nieuwe gewaarwordingen bij haar op. Zij herinnerde zich de hartelijke woorden, die hij den vorigen avond tot haar gesproken had en het schrijven, dat daarop was gevolgd. Wat deerde het haar dan nog of die karakterlooze Slingenberg op zoo lafhartige wijze zijn woord verbroken had? Zij zou immers toch gelukkig kunnen zijn en een onbezorgd leven te gemoet gaan?
Een oogenblik dacht zij na en scheen het, alsof een gelukkiger leven zich voor haar opende. Maar ook éen oogenblik slechts. Zij had Slingenberg te oprecht bemind, om zoo terstond genegenheid te kunnen koesteren voor een ander en thans eerst gevoelde zij in volle scherpte, in alle felheid den slag, die haar getroffen had. Het verleden kwam haar voor den geest, het verleden met al zijn idealen en zijne hoopvolle verwachtingen, al de gelukkige oogenblikken, welke zij gesleten had met den trouwelooze, die zoo menigmaal had gezegd haar geheel en voor altijd te willlen toebehooren. Het werd haar te moede alsof zij thans nooit meer iets of iemand zou kunnen liefhebben, alsof haar plotseling alles ontviel, wat haar lief en dierbaar was geweest, alsof zij zich bevond in een groote, leege ruimte, verlaten en alleen, voor altoos.