Een Beproeving.
Novelle door P.H.J.S.
I.
Zij was geen beauté, de gezelschapsjuffrouw van mevrouw Stevenaar; voor menigeen was zij niet meer dan een alledaagsche verschijning, niet leelijk maar ook niet mooi, een meisje zooals men er honderden vindt en die men nauwelijks opmerkt. Toch waren er die haar anders beoordeelden. En inderdaad wanneer men met juffrouw van Gamel in aanraking kwam, wanneer men haar meer oplettend gadesloeg, dan kon het niemand ontgaan, dat zij aanspraak had op hooger lof dan die van een alledaagsche verschijning. Wel vertoonde haar gelaat geen klassieke lijnen, maar het was toch zeer fijn gevormd en uit de groote zwart-bruine oogen sprak een teedere, een gevoelige ziel. Dan viel het ook op, dat er iets nobels in haar voorkomen lag, iets, dat dengene, die aanspraken kon doen gelden op een ietwat scherpen blik, met sympathie voor de eenvoudige juffrouw van gezelschap vervulde. Want eenvoud was het groote kenmerk, dat haar onderscheidde, eenvoud, zonder coquetterie, zonder effectbejag.
Mevrouw Stevenaar had dit zelve erkend en deze dame was niet gemakkelijk voor haar gezelschapsjuffers. Melanie van Gamel was de zevende, die zij in den tijd van twee jaar had geëngageerd en die het nu reeds vier maanden bij haar had weten uit te houden. En wat het opmerkelijkst was, juffrouw van Gamel had de nukken harer meesteres niet met wedernukken beantwoord, zij liet zich nimmer een scherp woord ontvallen en scheen niet geraakt, wanneer de oude dame haar onder het een of andere voorwendsel onaangenaam bejegende.
Mevrouw Stevenaar was altijd, lastig van humeur geweest; haar echt was kinderloos gebleven en sinds den dood van haar man, die immer als bliksemafleider had dienst gedaan, waren hare booze luimen er niet op verminderd. Men verbaasde er zich dan ook over, dat juffrouw van Gamel zich zoo goed in hare betrekking kon schikken en er nog altijd geen sprake van was, dat zij een goed heenkomen zocht. Eigenlijk deelde mevrouw Stevenaar in die verbazing. Zij was zich haar lastig humeur zeer goed bewust en soms hinderde het haar, dat Melanie hare grillen met zooveel geduld verdroeg en er zelfs geen notitie van scheen te nemen. Ook gevoelde zij wel eens spijt, wanneer zij het wat al te erg had gemaakt en zonder eenige reden het altijd zachtzinnige meisje harde woorden naar het hoofd had geslingerd. Want in den ietwat melancholischen blik van haar gezelschapsjuffrouw meende zij dan een stil verwijt te lezen, het machtige verwijt van iemand, die geen kwaad met kwaad vergeldt. Dan was zij eenige dagen heel vriendelijk en heel aardig voor het meisje om daarna weer tot haar oud gebrek te vervallen.
Toch was zij in den grond van haar hart niet kwaad; integendeel, zij hield er zelfs van goed te doen; maar zij behoorde tot die ongelukkige menschen, die geen zelfbeheersching bezitten en die door het gemis aan degelijke opvoeding en leiding niet hebben geleerd hun nukken te bedwingen. Ongetwijfeld zou zij geheel anders en veel beter zijn geworden, wanneer hare ouders wier eenig kind zij geweest was, haar niet in alles hadden verwend en een zwakke man niet op die zwakke ouders ware gevolgd. Wanneer zij hare vermeende grieven opsomde had men haar altijd beklaagd, men had dan getracht haar tevreden te stellen door allerlei vleierijen en zenuwachtigheid tegenover zenuwachtigheid gesteld; men had hare denkbeeldige rampen au sérieu[x] genomen en aldus het comediespel aangewakkerd. Ten slotte was ook haar man grillig geworden en zoo hadden zij jarenlang een soort guerilla oorlog gevoerd, waarin geen der beide partijen ooit een beslissende overwinning behaalde.
Was het wonder, dat geen der zes voorgangsters van juffrouw van Gamel het langer dan ettelijke weken, hoogstens enkele maanden bij haar had kunnen uithouden? In stilte bewonderde mevrouw Stevenaar soms haar tegenwoordige juffrouw van gezelschap en maakte zij bij zich zelve de opmerking, dat Melanie waarlijk een buitengewoon meisje was. De oude dame was niet gewoon veel aan anderen te denken, doch nu en dan viel het haar op, dat juffrouw van Gamel wel wat al te ernstig was voor haren leeftijd, en de overtuiging begon zich bij haar te vestigen, dat het meisje een geheim in zich ronddroeg dat haar neerdrukte.
Maar dan was het toch zonderling, dat zij wel is waar nimmer uitgelaten, maar toch ook nooit neerslachtig was en zelfs tegenover de slechtste luimen een kalmte en een opgewektheid wist te bewaren, zooals de oude dame nog bij geen harer voorgangsters had aangetroffen Egoïstisch en verwend als zij was, kon mevrouw Stevenaar zich niet voorstellen, dat iemand eenige zelfbeheersching aan den dag legde en een aangenaam humeur bewaarde bij onaangename gebeurtenissen.
‘Gij zijt toch een zonderling meisje;’ zei de weduwe op zekeren dag toen zij weer eens spijt voelde over eenige harde woorden, ‘altijd vind ik u opgeruimd en tevreden, gij antwoordt nooit iets op mijne aanmerkingen, gij schijnt volkomen gelukkig te zijn en toch.. toch is er iets vreemds, iets raadselachtigs in uw voorkomen; toch komt het mij soms voor dat gij een geheim voor mij bewaart, dat gij door iets wordt gedrukt.’
Melanie had voor de pianino plaats genomen en wasjuist voornemens haar spel te beginnen, toen mevrouw Stevenaar, als altijd aan een plotselinge opwelling gehoor gevend, deze woorden tot haar richtte. Zij wendde het hoofd niet om en gaf ook niet terstond antwoord, maar begon eensklaps met zenuwachtigen haast in haar muziekboek te bladeren
‘Ik ben toch niet indiscreet, kind?’ ging de weduwe voort en de toon harer stem klonk bijna moederlijk teeder.
Melanie had hare zelf beheersching teruggekregen. Zij keerde zich halverwege tot de oude dame en zeide met een gedwongen glimlachje: ‘Wie ondervindt al niet eens wat in zijn leven, lieve mevrouw? Mijne ouders heb ik vroeg verloren en wanneer men geheel alleen staat op de wereld heeft men wel reden zich beklemd te gevoelen.’
Het meisje was zeer bleek geworden, maar mevrouw Stevenaar merkte dit niet op. Stond ook zij niet alleen op de wereld en ondervond zij wel veel vriendschap van hare kennissen? Was zij bovendien niet oud en bijna afgeleefd, terwijl haar juffrouw van gezelschap althans gezond en krachtig was en nog een lang leven voor zich had?
Mevrouw Stevenaar voelde zich gesterkt in hare overtuiging, dat er eigenlijk geen rampzaliger mensch op aarde bestond dan zij en met een zeer ontevreden gezicht luisterde zij naar de welluidende tonen, welke haar juffrouw van gezelschap aan de snaren wist te ontlokken.