De meisjes naderden eerbiedig, legden geurige kransen neder aan den voet van het kruis, baden in stilte en verwijderden zich.
De jonkman hief nu het hoofd op naar het Mariabeeld en bad met ontroerde stem:
‘Madonna, ontferm u over mij, dat ik met geduld en overgeving in Gods heiligen wil de pijnen van mijn zieke borst verdrage en dat ik eenmaal zalig sterve in vereeniging met Jesus, uw Zoon!... Zeg, o zeg, wat ik doen moet om u mijn kinderlijke, mijn innige liefde te betuigen.’
Toen was het hem alsof er een nevel van voor zijn smeekende oogen werd weggenomen; het Mariabeeld scheen zich te bewegen, een straal van leven het gelaat der Moeder van Smarten te bezielen en het was of de steenen mond hem toesprak:
‘Breng aan mijn onmetelijke smart een waardig offer; neem deze vreeselij[k]e, stomme tranen van mij weg, laat ze smelten dat ze zacht wegvloeien en mijn gefolterd hart verlichten; laat mijn verstijfde wonden bloeden, en uw bede om geduld en gelatenheid en om een zalig afsterven in vereeniging met mijn Zoon zal verhoord worden.’
Toen de bezwijmde de helderheid zijner gedachten weer herkregen had, zond de middagzon reeds haar gloeiende stralen neer, en al wat leefde verborg zich schuw voor haar heeten, verzengenden adem. Maar de borstlijder merkte het niet; zijn wangen gloeiden, zijn oogen schitterden, een zalig lachje speelde om zijn lippen en met vluggen voet ijlde hij naar Napels terug.
Den volgenden morgen kwamen de beide zusters met de blijde morgenzon terug, en zoo kwamen zij dagelijks om hun kinderlijk vroom Ave Maria te zingen, waarbij de zilverheldere sopraan der eene met de voile alt der andere heerlijk samenklonk.
De zieke verwijderde zich altijd bescheiden, als deze bedevaartgangsters verschenen, en verborg zich in het naburige boschje om haar liederen te beluisteren.
Nog eenmaal troffen de zusters den jongen man met de bruine lokken en het nadenkend voorhoofd bij het kruisbeeld aan; maar ditmaal kwam hij niet nederknielen aan den voet der groep; hij lag tegen de helling van den heuvel, liet de bezielde blikken in het rond weiden, hield een blad papier in de hand en teekende daarop met een potlood kleine vreemde figuren; daarbij lag er een glans over zijn gelaat als van hemelsche ingeving.
Zoo ontmoetten de zusters den kranke nog meermalen zonder een woord met hem te wisselen; zij stoorden elkander niet.
De winter ging voorbij en de maand Maart van het jaar 1739 brak aan, die wonderliefelijke maand in Italië met haar frissche knoppen, helgroene bladeren en zoele luchtjes.
De zusters bemerkten niet hoe de gestalte van den jongen man, ondanks de alles verjongende lente, meer en meer verkwijnde, zijn stap zwaar en zijn wangen holler werden; want een bedrieglijke blos kleurde als een zacht waas zijn edelgevormd gelaat en de donkere oogen glinsterden als van bovenaardsch vuur.
Daar naderde hij op zekeren dag voor de eerste maal het zusterpaar, de gevoelvolle zangeressen en vroeg met een blik op het kruisbeeld en de Moeder van Smarten:
‘Mag ik u morgen een lied brengen, een lofzang ter eere der Moeder van Smarten? En wilt ge mij dat zingen met uw mooie zuivere stemmen en mij zoodoende helpen ook een offer te brengen? De Madonna heeft dat offer verlangd en mij een heerlijk loon beloofd. O hoe verlang ik mijn gelofte te vervullen, helpt ze mij volbrengen! Zingt mijn lied aanstaanden Zondag aan den voet van dit kruisbeeld en gij zult getuige zijn van de gunst, die de Madonna mij schenkt.’
De zusters knikten vriendelijk van ja op dit bescheiden verzoek.
Het was den 16en Maart 1739, op een Zondagavond, toen de drie personen weer aan den voet van het kruisbeeld verschenen. De meisjes brachten weer geurige bloemenkransen. De stervende Christus zag ernstig op de groep neder. De uitgeputte jongeling zonk op de knieën, hief de wasbleeke handen omhoog en riep met diep bewogen stem, terwijl tranen langs zijn wangen stroomden:
‘Heilige Moeder van Smarten, neem mijn offer aan.’
En naast hem verhieven zich als een klinkend reukoffer de beide vrouwenstemmen; bewonderenswaardig zuiver, ernstig en plechtig zongen zij de woorden:
Onder 't kruis met weenende oogen
Stond de Moeder diep bewogen,
Daar haar Zoon te sterven hing.
Geen lentekoeltje suisde door het lommer der boomen, geen geluid werd in het rond vernomen, er heerschte een heilige stilte, als een verstomming der natuur voor de heilige verhevenheid van dat gezang. Diepe, zachte weemoed trilde in de vrouwenstemmen en druppelde neer in iederen toon. De biddende scheen weg te zwijmelen van verrukking. Onafgewend, in onbeschrijfelijke aandoening, in verterenden angst, in koortsige verwachting hingen zijn blikken aan de trekken der smartvolle Moeder Gods, en toen deze woorden neerzweefden:
Quis est homo, qui non fleret
Christi Matrem si videret
Wie is mensch en zou niet weenen,
Zag hij Christus' Moeder stenen
Toen deze tooverzoete klanken vol van het verhevenste meegevoel van de lippen der bezielde zangeressen vloeiden, zie, toen verdwenen de knagende pijnen van het kwijnende lichaam, toen verhief zich met vollen, vrijen ademtocht de eertijds zoo angstig bewogen kranke borst, een wonderzoete matheid kwam over hem, smachtend strekte hij de armen naar het heiligenbeeld uit, opgetogen blikte hij hemelwaarts en als een zonnestraal gleed een lachje over het gelaat van den jonkman, die ineenzonk, terwijl de uitroep ‘Jesus, Maria!’ wegstierf op zijn bevende lippen.
Giovanni Battista Pergolese was dood.
Het wonderbeeld der treurende Madonna staat sedert lang niet meer op deze eenzame liefelijke plek, die thans met jasmijnstruiken en aloëboschjes bedekt is, en het lichaam van den met roem gekroonden meester, wiens vrome ziel het heerlijke Stabat Mater zong, rust in den koelen dom van Vascorato. Maar moge onder den zwaren voetstap des tijds zijn lichaam en die domkerk worden vertreden, des zangers lied van de smartvolle Moeder Gods zal immer in de katholieke Kerk blijven voortleven, dat is onsterfelijk zijn.
De beroemde toondichter was den 3en Januari 1710 te Jesi in den Kerkelijken Staat geboren. Op zevenjarigen leeftijd kwam hij reeds in het conservatorio te Napels, waar hij eerst vioolspelen leerde en daarna compositie-studies maakte.
Hij dichtte een oratorium, verscheidene opera's en kleinere stukken, alsmede een tienstemmige mis met vespers voor twee orkesten. Grooten bijval vonden zijn kerkelijke composities, waaronder zich ook een Salve Regina bevindt. Hij was van zwakke gezondheid en toen zijn borstkwaal verergerde, ried men hem aan, naar Torre del Greco aan den voet van den Vesuvius te verhuizen, waar men meent dat borstlijders, als er nog herstel mogelijk is, gemakkelijk en spoedig genezen. Hij stierf, juist toen zijn naam begon zich door Europa te verbreiden. Naar het algemeen gevoelen der Italianen heeft niemand hem in muzikale uitdrukking overtroffen.