Pruisische veldmaarschalk Blücher er minstens evenveel bij zijn veldtochten verloor, en generaal Forrest, een der schitterendste officieren van het Zuiderleger gedurende den burgeroorlog in de Vereenigde Staten, in den tijd van vier jaar dertig paarden onder zich zag bezwijken.
Het spreekt vanzelf, dat men slecht ingelicht is omtrent den oorsprong en de geschiedenis van de meeste paarden van Napoleon. Dit is echter niet het geval met sommige hunner, en de heer Lawley heeft belangwekkende bijzonderheden weten bijeen te garen omtrent Marengo, dien Napoleon te Waterloo bereed, omtrent Austerlitz, Marie, een grijze merrie zoo genoemd naar des keizers tweede vrouw, Ali en Jaffa. Van Marengo en Ali bestaan nog oorspronkelijke portretten in Engeland, en daaruit blijkt, dat zij, evenals bijna alle paarden van Napoleon, grijs of wit waren.
Het beroemdste der vijf is Marengo, wiens geraamte zich in het militair Instituut van Whitehall te Londen bevindt, en wiens eene hoef, in een snuifdoos gemetamorphoseerd, in het bezit is der officieren van de koninklijke garde in het paleis van Saint-James. Op het zilveren deksel van den hoef - een geschenk van den kolonel Angerstein aan zijn kameraden - bevindt zich het volgende opschrift: ‘Hoef van Marengo, Barbarijsch strijdros, toebehoord hebbende aan Napoleon en door hem bereden te Marengo, Austerlitz, Jena, Wagram, gedurende den veldtocht naar Rusland en te Waterloo.’
Rond den hoef is dit opschrift aangebracht: ‘Marengo werd aan de linkerheup gekwetst, toen zijn meester het te Waterloo besteeg, op den hollen weg bij de voorposten. Het was in de vooratgaande veldslagen dikwijls gekwetst geweest.’ Indien wij ons op dat opschrift konden verlaten, zou Napoleon gedurende minstens vijftien jaar dit paard bereden hebben, van Marengo tot Waterloo, hetgeen voorzeker aan gegronden twijfel onderhevig is.
Wat hiervan ook zij, Marengo, wiens portret zoowel als geraamte zich in het militair Instituut bevinden, was zeer zeker het paard, dat de keizer te Waterloo bereed, en dat kolonel Charras in zijn Histoire de la campagne de 1815 op het oog heeft, wanneer hij zegt:
‘Van de drie ziekten, waaraan Napoleon gedurende den veldtocht in België leed, is er niet een, die het paardrijden niet in hooge mate belemmert. Het viel hem dan ook buitengewoon moeilijk in het zadel te komen, en nog meer, zich daarin te houden. Men moest hem te paard helpen stijgen, zooals bij den slag van Waterloo, toen Napoleon, die heftig in het zaal wilde springen, daarbij op zoo onhandige wijze geholpen werd, dat hij aan den tegenovergestelden kant van de stijgplaats over het zadel werd getild, wat hem geheel buiten zich zelven bracht.’
Marengo ook bracht hem na den verloren veldslag naar Charleroi, maar de heer Lawley heldert niet op, hoe Marengo zijn laatste dagen in Engeland is komen doorbrengen, wat toch belangwekkend ware geweest te weten. Misschien is hij het eigendom van denzelfden Franschen edelman geworden, die omstreeks 1815 naar Engeland kwam, en gedurende de minderjarigheid van den eigenaar een kasteel te Glassenburg in het graafschap Kent huurde. Deze huurder - wiens naam evenwel niet tot ons is gekomen - was een vriend van keizer Napoleon en had een ander van diens paarden, Jaffa, een Arabischen hengst, dien Napoleon in Egypte had gekregen, meegebracht. Het oude paard werd te Glassenburg zoo goed mogelijk verzorgd, maar in 1829 - het was toen zeven en dertig jaar oud - was het zoo zwak geworden, dat men het meende te moeten afmaken. De zoon van dengene, die het schot loste, is nog pachter in die streek. In het park van het kasteel ziet men een kleine zuil, met het opschrift:
Onder dezen steen rust ‘Jaffa’ het beroemde strijdros van Napoleon, 37 jaar oud.
Lord Wolseley, die zeer vertrouwd is met al hetgeen Napoleon aangaat, heeft den heer Lawley deze merkwaardige inlichting verschaft. Een ander bewonderaar van Napoleon in Engeland leende aan den schrijver het portret van het paard Ali, aan welks voet zich het volgende bevindt:
‘Ali’ strijdros van Napoleon.
Dit paard werd in Egypte onder Ali Bey gevangen en door een dragonder van het 18e regiment bereden. Nadat de Mamelukken zich er van hadden meester gemaakt en het door de Franschen heroverd was, trok het de aandacht van generaal Menou, die het mee naar Frankrijk voerde en den Eersten Consul ten geschenke aanbood. Sindsdien bereed de keizer het bij alle veldslagen en het laatst bij dien van Wagram, waar hij van vier uur in den morgen tot zes uur des avonds in het zaal zat. De kunstenaar heeft Ali naar de natuur te Schönbrunn geteekend. Men moet zich uit de verwarring en overdrijving, welke ten opzichte van de namen der paarden bestaat, die Napoleon gedurende zijn verschillende veldslagen bereed, zoo goed en zoo kwaad mogelijk weten te redden. Toch is het volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat van de beide paarden Marengo en Ali op denzelfden dag werd gebruik gemaakt, want mevrouw de Rémusat zegt in haar Mémoires, dat de keizer dikwijls vier of vijf paarden op denzelfden dag afreed. Dit zou ook de schijnbare tegenspraak verklaren tusschen de legende, die aan Marengo de eer toeschrijft, Napoleon bij Austerlitz gedragen te hebben, en de Mémoires van generaal Vandamme, die van een ‘ijzergrijs Arabisch paard’ gewagen, ‘dat een meter zestig hoog was en na den slag Austerlitz gedoopt werd.’ Het is zeker, dat de keizer een paard had, dat dien naam droeg en aan de beschrijving van generaal Vandamme beantwoordde, want daarvan bestaat een portret te Londen in de woning van lord Roseberg, na lord Wolseley het best vertrouwd met al wat het Napoleontisch tijdperk aangaat. Wat de merrie Marie betreft, heeft de heer Lawley het voorrecht gehad, een ouden Mecklemburger te ontmoeten, die in Engeland gevestigd en goed bekend is met de hertogin van Cambridge, wier eene dochter den regeerenden hertog van
Mecklemburg-Strelitz gehuwd heeft.
Deze grijsaard, die den naam van Schallehm draagt en meer dan vijf en negentig jaar oud is, herinnert zich, dat verscheidene regimenten Fransche ruiterij gedurende den tocht naar Rusland, het stadje Ivenach, in het hertogdom Mecklemburg, doortrokken. De generaal Lefebvre-Desnouettes bemerkte daar verscheidene volbloed paarden van buitengewone fraaiheid, toebehoorende aan baron von Plessen, onder anderen een grijze merrie, die een afstammeling was van King-Herad, een der voornaamste exemplaren van het Engelsche paardenstamboek. De generaal maakte zich er van meester en zond ze aan den keizer, die haar den naam van Marie - die van zijn tweede vrouw - gaf, en ze gedurende een groot gedeelte van den veldtocht van 1813 bereed.
Later, men weet niet hoe, viel deze merrie weer in handen der Pruisen, die haar aan baron von Plessen teruggaven. Zij is te Ivenach gestorven, en Schallehm verhaalt, dat hij dikwijls haar geraamte gezien heeft, dat de erfgenamen van baron von Plessen zorgvuldig op het oude kasteel te Ivenach bewaren.