den geitenhoeder practischer en gemakkelijker was dan de hulp der algebra.
Ziehier, door welke reeks van redeneeringen Inaudi tot de uitkomst kwam:
‘Daar het gevraagde getal 8.082 grooter wordt als men de cijfers in omgekeerde volgorde neemt, volgt hieruit, dat het aantal duizendtallen 1 moet zijn en het aantal eenheden 9. Ik trek dus 9, of het cijfer der eenheden, van de 25 af en houd 16 over voor de som der drie andere cijfers. Daar nu de som der cijfers van honderdtallen en duizendtallen gelijk is aan het cijfer der tientallen, moet dit laatste noodzakelijkerwijs de helft van 16 of 8 zijn. Wij hebben dus 8 en 9, het eerste als tiental, het tweede als eenheid. Daar wij nu gezien hebben, dat het cijfer der duizendtallen 1 is, schiet er 7 voor de honderdtallen over, wat dus het getal 1789 oplevert.’
Ziet men hieruit, hoe eenvoudig en logisch deze oplossing is, dit valt nog te meer in het oog, indien men daarmee volgende algebraïsche oplossing vergelijkt, die heelwat ingewikkelder en omslachtiger is.
Stellen wij het cijfer van duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden respectievelijk voor door a, b, c en d, dan wordtde waarde van bedoeld getal uitgedrukt door de formule:
1000 a + 100 b + 10 c + d.
Met behulp der gegevens komen wij tot de volgende vier vergelijkingen:
a + b + c + d = 25
b + a = c
c + a = d
1000 a + 100 b + 10 c + d + 8082 = 1000 d + 100 c + 10 b + a.
Daar c = b + a, kunnen wij in de vergelijking c + a = d, c substitueeren door b + a zoodat we een nieuwe vergelijking krij gen: 2 a + b = d.
Met behulp hiervan kunnen wij voor de eerste vergelijking:
a + b + c + d = 25,
schrijven: a + b + a + b + 2 a + b = 25, of
4 a + 3 b = 25.
Indien wij nu van de vergelijking 1000 a + 100 b + 10 c + d + 8082 = 1000 d + 100 c - 10 b + a beide termen met a + 10 b + 10 c + d, verminderen, krijgen wij: 1000 a + 100 b + 10 c + d + 8082 = 1000 d + 100 c + 10 b + a,
Hiervan afgetrokken: a + 10 b + 10 c + d = d + 10 c + 10 b + a
Blijft over:
999 a + 90 b + 8082 = 999 d + 90 c
Deelen we beide termen dezer vergelijking door 9, dan hebben wij:
111 a + 10 b + 898 = 111 d + 10 c. Verminderen we beide termen dezer vergelijking met 111 a + 10 b, dan krijgen wij:
111 d + 10 c - 111 a - 10 b = 898, of
111 (d - a) + 10 (c - b) = 898.
Blijft over:
Substitueeren we hierin d door 2 a + b, en c door b + a, dan krijgen wij:
111 (2 a + b - a) + 10 (b + a - b) = 898, of
111 (a + b) + 10 a = 898, of
111 a + 111 b + 10 a = 898, of
121 a + 111 b = 898.
We hebben boven gezien, dat 4 a + 3 b = 25; vermenigvuldigen wij nu beide termen dezer vergelijking met 37, dan krijgen we:
Hieruit blijkt dus, dat a = 1.
Daar 4 a + 3 b = 25, za[l] 3 b gelijk zijn aan 21, b dus gelijk aan 7. Daar c = a + b, is c gelijk 8, en daar d = a + c, is d gelijk 9, zoodat het geheele getal is 1789.
De vierkantsworteltrekking is voor Inaudi maar kinderspel. Zijn methode is doodeenvoudig en bij wijze van curiositeit deel ik ze hier mee.
‘Welk is het getal,’ vroeg ik hem, dat in het vierkant 14.641 oplevert?’
‘Wel,’ zei Inaudi na verloop van een paar seconden, ‘dat is 121 en ziehier hoe ik er aankom. Ik zoek eerst het getal, dat met zich zelf vermenigvuldigd, dit product kan opleveren; ik neem bij voorbeeld 100, dat in het vierkant 10.000 geeft. Dit is niet genoeg: ik neem nu 120, dat 14.400 oplevert. Nog niet genoeg. Maar omdat er nog 241 overschiet, verdubbel ik het getal 120, dat plus een eenheid 241 oplevert, die ik bij 14.400 voeg en zoodoende 14.641 verkrijg. De wortel is dus 121.’
Toen de heer Bertrand hem den datum van zijn geboorte had opgegeven, zei Inaudi hem aanstonds op welken dag hij geboren was, hoeveel weken, dagen, uren, minuten en seconden hij tot den 8en Februari geleefd had. Dit staaltje trof den geleerde het meest.
Zooals men uit deze voorbeelden ziet komt Inaudi tot de oplossing van de hem gestelde vraagstukken enkel door vlugge en geleidelijke loopjes, als het ware op den tast. Daarom meende men, toen men gehoord had, dat de minister van onderwijs, de heer Bourgeois, hem gemachtigd had, in de verschillende inrichtingen van openbaar onderwijs staaltjes te geven van zijn verwonderlijk gemak en vlugheid in het cijferen, dat de alma parens den jongen Piëmontees misschien enkele van zijn ‘kunstjes’ zou afkijken. Hier is niets van aan. ‘Inaudi,’ zei ons de heer Darboux, dien wij hierover hebben aangesproken, ‘zal aan onze jonge lieden enkel voorgesteld worden om bij hen den lust tot het hoofdrekenen, dat tot dusver te veel verwaarloosd werd, aan te wakkeren. Zijn hulpmiddelen zijn te zeer persoonlijk om overgenomen te kunnen worden. Wat hem betreft,’ voegde de deken van de faculteit der wetenschappen er bij, ‘hij heeft ons gedurende zijn séance in het Instituut allen verbaasd en verrast.’
‘Nu kan ik u ook zeggen, dat ik hem niet enkel uit een wetenschappelijk oogpunt aan mijn collega's heb voorgesteld; vooral in zijn eigen belang heb ik die proefneming gedaan, niet uit zucht tot vertoon. Ik hoop, dat, Inaudi niet het lot zal deelen van Henri Mondeux, den herder uit Touraine, die, ten einde niet van honger te sterven, verplicht was in de koffiehuizen collecten te houden, en dat hij zijn buitengewone vermogens tot een nuttigen arbeid besteedt, die hem een eervol bestaan oplevert, zonder dat hij verplicht is, Barnums of impresario's, die hem exploiteeren, te onderhouden. Bovendien zal men moeten toegeven, dat, hoe weinig concurrenten er ook op dat gebied zijn, dat soort van oefeningen weinig onderhoudend is, dat zij op denduur zouden vervelen en dat het veel beter is dat Inaudi zeker is van den dag van morgen. Hieraan heb ik gedacht en met dat doel hebben wij, naar aanleiding van de proeinemingen, die wij in het Instituut hebben bijgewoond, een commissie benoemd, die belast is hem nog eens te onderzoeken, om te zien of het niet mogelijk zou zijn, hem bij de verificatie der sterrenkundige of verzekerings-berekeningen te gebruiken. Deze commissie bestaat uit drie wiskunstenaars, de heeren Bertrand, Poincarré en Darboux, uit een sterrenkundige, den heer Tisserand, en ten slotte uit een geneesheer, den heer Charcot.
De heer Darboux deelde ons nog deze merkwaardige bijzonderheid mee:
‘Toen we het Instituut verlieten, zei de heer Charcot mij: Ik heb den schedel van Inaudi betast, en op de middellijn de aanwezigheid van een kam geconstateerd. Ik heb de overtuiging, dat Inaudi aan de noodzake lijkheid om te rekenen niet kon ontsnappen. Als kind reeds heeft hij onbewust moeten optellen en vermenigvuldigen, zonder dit soort van redeneering, waarmee zijn geest zich onledig hield, te vermoeden.’
Sommige geleerden beschouwen den toestand van Inaudi als een ziekte (memorie-ziekte), maar ons voegt het niet, dit vraagstuk op te lossen, en daarom beschouwen wij Inaudi liever als een acrobaat met cijfers, op het voorbeeld van de niet onaardig gevonden caricatuur van André Gill, die zijn beschermeling afbeeldde in het kostuum van een worstelaar, de sterkste toeren verrichtende met myriaden van reusachtige cijfers, in plaats van met valsche gewichten.
Ten slotte moet ik - wij geven hier weer het woord aan den medewerker van de Temps - nog meedeelen, dat Inaudi zich binnen een paar maanden zal laten naturaliseeren als Franschman.
‘Uw land,’ zei hij mij, ‘heeft me den kost gegeven; aan uw land heb ik het te danken, indien ik niet meer de arme bedelaar ben, zooals ge mij gekend hebt; het minst wat ik doen kan, is, het mijn leven te geven, indien dit ooit noodig zou zijn.’
Toen Inaudi afscheid van mij nam, zei hij mij:
‘Hebt gij mijn handschoenen nietgezien?’
‘Wel neen, en ik geloof ook dat ge er geen hadt, toen ge hier kwaamt.’
‘Dat is heel goed mogelijk,’ antwoordde hij, ‘ik ben zoo kort van memorie.’
Pas had hij het Instituut verlaten, waar hij millioenen, billioenen en quintillioenen uit zijn hoofd had opgeteld, en hij zou mij, zonder zich eens te vergissen, alle cijfers hebben kunnen herhalen, die men hem had opgegeven.