II.
Solange Moreau werkte in haar werkkamer. De jonge dame was een aangename verschijning, bevallig, zacht van karakter en die in het huis van haar oom niet veel beweging en onrust bracht. Haar moeder was, nauwelijks een jaar geleden, aan een kwijnende ziekte gestorven; de zware rouw, welken Solange droeg, verhoogde nog de bleekheid, harer wangen. Mijnheer Roberval, haar oom van moeders zijde, was weduwnaar en kinderloos; zijn zeer aanzienlijke fortuin zou eens aan Solange behooren, dat had hij honderdmaal verklaard.
Solange koesterde voor haar oom een genegenheid, die slechts door haar dankbaarheid geëvenaard werd. Indien haar moeder door de bekwaamste geneesheeren van Parijs behandeld was, zoo men niets gespaard had om haar lijden te verzachten, 't was Roberval aan wien zij zulks te danken had. De laatste wensch der stervende, haar uiterste wil om zoo te zeggen, lag in dit woord opgesloten:
‘Solange, verlaat uw oom nimmer.’
Hadde Solange haar eigen keuze geraadpleegd, zij ware in een klooster getreden. Doch zij onderwierp deze neiging aan den wil harer moeder, die zoowel haar karakter als de plichten, welke de omstandigheden haar oplegden, beter kende dan zij zelve.
Roberval wilde zijn nicht uithuwelijken, doch was met dit plan niet gehaast, daar het bijzijn en de oplettendheden van Solange hem ten uiterste bevielen. Zonder dat het er den schijn van had, was zij toch de goede engel van zijn huis.
Philippe Orgelin kende Solange sedert haar vroegste jeugd. Hij vond haar wel eenigszins trotsch en fier, maar de bruidsgift was zoo verlokkend schoon! En dan een oom te bezitten, rijk als Cresus en edelmoedig van natuur! Had deze oom ook maar het geringste vermoeden gekoesterd nopens de wijze, waarop zijn schoonzoon-candidaat met het vaderlijk erfgoed was omgesprongen, diens illusiën zouden voorzeker blijken luchtkasteelen te zijn; hij verkeerde echter op dit punt in de volslagenste onwetendheid en de heer Orgelin gold in zijn oog voor een deftig, gefortuneerd man, beschaafd in zijn vormen, innemend, levendig en boeiend in zijn gesprekken, geestig, piquant en die het geheim bezat de plichten van een goed katholiek met die van een man der wereld te verbinden. Geen wonder, dat zijn gelaat een trek van blijde verrassing aannam, toen men hem het bezoek van Orgelin aankondigde en hij zijn gast tot in de gang te gemoet ging.
Intusschen hield Solange zich met een handwerk bezig; haar blik zocht van tijd tot tijd den grooten leunstoel, waarin haar moeder de lange dagen van hare ziekte had doorgebracht.
De Navolging van Christus lag opengeslagen op het werktafeltje. Sedert den dood harer moeder gevoelde Solange somtijds eene groote leegte in haar ziel; dan drukte haar de eenzaamheid en zocht zij haar troost in het gebed en de overweging. Roberval was, het is waar, een allerbeste, hartelijke, liefhebbende oom, maar hem kon zij toch niet, als aan haar zalige moeder, hare gedachten en indrukken mededeelen.
Solange werkte dan en bad.
Haar oom kwam haar in haar bezigheid storen.
‘Ik heb u iets mede te deelen, nicht,’ begon hij.
Solange stond op en schoof een leunstoel naderbij.
‘'k Weet heusch niet hoe de zaak in te leiden,’ hernam Roberval, die volstrekt niet voor diplomaat geboren was, ‘kent gij Philippe Orgelin?’
Solange knikte bevestigend.
‘Het is een knappe jongen en niet zonder geest. Wanneer hij u ten huwelijk vraagde, wat zoudt gij antwoorden?’
‘Ik hoop dat hij zich niet aan mij zal adresseeren,’ antwoordde Solange vroolijk.
‘O neen, lieve, hij heeft zich tot mij gewend.’
‘De aanvraag is dus officieel? Welnu, oom, zeg dan allereerst of hij een man van eer is.’
‘Daarvoor blijf ik borg: loyauteit gaat bij mij boven alles.’
‘Dat is echter niet genoeg. Is hij Christen?’
‘Roomsch-katholiek, nichtlief.’
‘En hij beoefent zijn geloof?’
‘Hij gaat alle Zondagen naar de Mis, dat is een hoofdpunt. Overigens, zult gij u in dit opzicht met hem verstaan. Gij weet, Solange, dat ik tot op den dag van heden nooit den minsten invloed op uw smaak heb willen uitoefenen; gij hebt reeds menigen pretendent afgewezen. Voor Philippe Orgelin durf ik echter een gunstig woord spreken. Zijn vader was mijn vriend; zijn familie is een der deftigste en aan zijn fortuin kleeft zoo min een smet als aan zijn eer en zijn goeden naam. Meegaande, beminnelijk van karakter, zal hij u in uwe oefeningen van godsvrucht en liefdadigheid volstrekt niet storen. Neem eenige dagen om er over na te denken, Solange, wilt ge?’
‘Ik wil, oom lief, wat gij zult willen.’
Twee maanden later heette Solange Moreau mevrouw Philippe Orgelin.
Tot onuitsprekelijke teleurstelling van den pas gehuwde, behield de heer Roberval zich het beheer der financiën van het jonge huishouden voor, en 't was in allesbehalve wittebroodsweken-stemming, dat Orgelin aan zijn oom de tweehonderd duizend franken ter hand stelde, die hem uit de verleidelijke portefeuille waren overgebleven, nadat hij voor de bagatel van honderd duizend franken een zomerverblijf, als bruidsgift, gekocht had.
Philippe deed zijn best, om zijn geweten te verdooven. Hij was vastbesloten het geld terug te geven.... later, als hij kon.... zoodra hij getrouwd was. En daar haalt de suikeroom onverwacht zoo'n dikke streep door zijn rekening!
‘Wat een fataliteit,’ gromde Orgelin.
Solange giste niet in de verte, wat er in dit gemoed omging. Philippe ging veel uit; hij hield van de jacht en de wandeling; keerde hij hiervan weder, dan betoonde hij zich echter spraakzaam, vroolijk, opgewekt. Hèm ter wille gaf Solange feesten, diners en soupers. Persoonlijk trokken de bekoorlijkheden van het stille, intime familieleven haar oneindig meer aan dan de luidruchtige uitspanningen, doch zij kende haar plichten als echtgenoote; de wil van Orgelin, schoon ook niet in formule gebracht, was haar heilig: zij onderwierp er haar eigen neigingen aan.
Oom Roberval was in de wolken; het jonge gezin scheen onder ieder opzicht tot de gelukkige te behooren.
(Slot volgt.)