den en men meende dat, wie gewoon was met zoodanigen lepel te eten, van alle keelziekten gevrijwaard bleef. On er de jagers was algemeen het sprookje verspreid, dat aangeschoten wilde zwijnen zich met klimop genazen. Bovendien werden dikwijls huizen en stallen met klimopkransen versierd om menschen en dieren voor toovenaars en heksen te beschutten, die niets tegen de geheime kracht dezer plant vermochten.
Het klimop behoort tot de familie der Arabiaceeën. Deze zijn slingergewassen met taaie, onvergankelijke bladeren. In het begin groeit onze plant zeer langzaam, maar zoodra zij stevig in den grond wortel heeft geschoten neemt zij in snelheid van wasdom zoodanig toe, dat zij in weinige jaren de dikste boomstammen met een dicht netwerk omgeeft. Haar geliefkoosd verblijf is een schaduwrijk bosch met vochtigen bodem. Met haar ontelbare kleine zuigworteltjes klampt zij zich aan alles vast wat zij op haar weg ontmoet. Deze worteltjes dringen in den schors der boomen waarom de plant zich slingert, maar zelden zoo diep, dat zij het saphoudend weefsel bereiken; zij stellen zich tevreden met de doode schorsdeeltjes die tot vertering overgaan. Velen meenen dat het klimop den boomen schade toebrengt door hun voedingssappen te onttrekken. Deze veronderstelling is echter geheel valsch; het klimop is geen woekerplant als de lianen der tropische gewesten, die hun slachtoffers zóó vast omsluiten en zich zóó onmeedoogend met hun sappen voeden, dat deze stikken of verkwijnen; het vraagt een steun, geen vreemde voedingsvochten, want het is zoo diep in den grond geworteld dat het zijn voedsel aan de aarde kan ontleenen. Dit bewijst het feit dat het even snel langs ruïnen en rotsen opklimt en deze met een groen kleed overdekt, als langs boomen en struiken. Het schijnt zelfs wat den steun betreft aan oude muren de voorkeur te geven.
Het klimop kan een zeer hoogen ouderdom bereiken; het bloeit echter nooit voor het 30ste jaar zijner plantin[g].
Te Montpellier in Frankrijk is een klimopboom, die meer dan 400 jaar oud is en wiens stam 2 meters omvang heeft. In het Lübbsdorfer bosch, nabij hef meer van Schwerin, staat een olm die door drie klimopplanten, ieder ongeveer 30 cM. dik, wordt omgeven.
Tegen den ouden burcht Uri bij Bürglen in Zwitserland slingert zich eveneens een plant van zeer hoogen ouderdom. Ik herinner mij nog goed dat in mijn jeugd in den tuin van onzen onderwijzer een appelboom prijkte, die zoodanig door klimop was omsloten, dat men nauwelijks het loof dat hem nog spaarzaam des zomers versierde, kon bemerken. Door een ieder werd de boom bewonderd, vooral als in September en October het klimop met zijn duizenden bloesems was getooid.
Voor de bewering dat de plant met voorliefde zich aan oude muren vasthecht kan de Eschenheimertoren te Frankfort a/M. getuigen. Deze is geheel door klimop begroeid. Reeds menigmaal heeft men het plan gemaakt hem af te breken, maar steeds verzet er het volk zich tegen wijl in de stad de overlevering bestaat, dat men om een ongeluk te verhoeden geen steen mag afbreken, alvorens het klimop den weerhaan heeft bereikt.
Als de plant de jaren heeft om bloesems te dragen, komen eerst de bloesemtwijgen te voorschijn, die geen getande hartvormige bladeren dragen, maar ongetande spitsvormige, welke daarenboven meestal wit zijn geaderd. Deze bloesemtwijgen zijn in de herfst met eenvoudige groengele vijf bladerige kelken getooid. De vrucht is een zwarte bes die eerst in de volgende lente rijpt en zeer gevaarlijk is om te eten.
Het klimop kan gemakkelijk door stekken worden vermenigvuldigd. Dikwijls verliezen deze echter hun neiging tot klimmen en groeien dan zonder steun, evenals een boom. Een prachtig exemplaar van deze boomsoort is te vinden op het kerkhof der Dorotheeëngemeente te Berlijn.
in doodsangst.
Het klimop is waarschijnlijk van Griekenland naar Italië overgeplant en vandaar tot ons gekomen, want het is geen oorspronkelijk Nederlandsch gewas. In verloop van tijd heeft het zich echter zoo talrijk vermenigvuldigd, dat men het in het geheele land aantreft en het recht heeft onder onze vaderlandsche planten te worden gerekend.
Onder het klimop treft men twee voorname variëteiten aan: de Schotsche en de Canarische. De eerste heeft grooter, zachter en glanzender bladeren dan de gewone; zij groeit bijzonder voorspoedig, maar is daarentegen gevoelig voor koude. De bladeren der laatste overtreffen in omvang die der beide anderen. Uit deze drie hoofdsoorten zijn een menigte andere ontstaan. Thans worden in Nederland niet minder dan veertig verschillende planten geteeld, waaronder exemplaren met zeer fraaie, bonte bladeren voorkomen.
Het klimop leent zich ook goed tot sierplant in de woonkamer. Men moet echter zorg dragen niet al te kleine planten daartoe uit te kiezen en de aarde waarin het groeit, vochtig te houden. Bij goede behandeling zal het ruimschoots de aangewende zorgen loonen.