Een merkwaardig dievenstuk.
De president van een gerechtshof in Nieuw-Mexico wilde zich op zekeren morgen naar de gerechtszaal begeven en was reeds de plaats zijner bestemming genaderd, toen hij bemerkte dat hij zijn horloge had vergeten.
Wijl hij de slechte gewoonte bezat luidop zijn gedachten kenbaar te maken riep hij, zich voor het hoofd slaande, uit:
‘Daar heb ik weer mijn horloge onder mijn kussen laten liggen!’
Na deze woorden trad hij het rechtsgebouw binnen en dacht niet meer aan zijn uurwerk. De zitting nam een aanvang en was na een paar uren geëindigd.
Zoodra de rechter wederom rustig in zijn huiskamer zat, herinnerde hij zich zijn horloge en verzocht zijn vrouw het van de slaapkamer te halen.
‘Maar, beste man,’ antwoordde zij, ‘ik heb het u al vóór een paar uur gezonden.
’Dat kan niet zijn. Dat is bepaald een vergissing!
‘Volstrekt niet! De bode dien je last had gegeven het te halen, heeft het meegenomen.’
‘Ik herinner mij niet aan iemand daartoe bevel te hebben gegeven!’
‘Nu, 't is toch zoo. Je was nauwelijks de deur uit, toen een net gekleed jongmensch mij wenschte te spreken. Hij had den mooisten jongen haan onder den arm, dien ik ooit heb gezien, en bracht hem mij in uw naam. Je was, vertelde hij, onderweg een Indiaan met een voorraad kippen tegengekomen en had hem den haan afgekocht omdat je van plan was morsen een collega ten eten te verzoeken. “Bovondien,” voegde de man er bij, ‘gelastte mij mijnheer de president u te verzoeken even naar zijn slaapkamer te gaan, daar zijn horloge te halen dat hij onder zijn kussen heeft laten leggen, en mij het mee te geven. Natuurlijk deed ik wat u mij liet zeggen.’
‘Heb je het waarlijk meegegeven?’ vroeg de president verschrikt.
‘Wel zeker!’
‘Nu, dan heb ik u niets te zeggen dan dat je mij hebt laten bestelen. Het horloge is onherroepelijk verloren. Gelukkig dat wij er nog iets voor in de plaats hebben.’
Toen de president en zijn echtgenoote van hun spijt en verbaasdheid een weinig waren bekomen, moesten zij toch lachen over de sluwe poets, die hun was gespeeld, en zij besloten werkelijk den volgenden dag een collega uit te noodigen om met hen den duren haan op te eten.
Mevrouw zorgde dat het dier nog dienzelfden dag werd geplukt en schoongemaakt.
Den volgenden middag toen de president, door den uitgenoodigden collega vergezeld, van het gerechtshof naar huis wederkeerde, kwam zijn echtgenoote hem met een van vreugde stralend gelaat te gemoet en riep uit:
‘Wat ben ik blij dat de dief is ontdekt.’
‘Ontdekt?’ riep de president. ‘Wie?’ ‘Wel, de schurk die uw horloge heeft gestolen. Heb je hem niet zooeven veroordeeld?’
‘Ik heb vandaag geen dief veroordeeld en zeker den steler van mijn hologe niet!’
‘Mijn hemel! Zouden wij weer bedrogen zijn? Een paar uur geleden kwam een jonge bleeke in het zwart gekleede heer haast buiten adem aangeloopen en zei dat hij geheimschrijver was bij het gerechtshof, waar juist de veroordeeling plaats had van den dief, die zoo onbeschaamd uw horloge had gestolen. Hij vertelde ook dat de feiten tegen den dief getuigend zoo onweerlegbaar waren dat aan zijn schuld niet kon worden getwijfeld. Alleen verlangde men nog tot meerdere overtuiging den haan te zien. Om dien te halen verklaarde de jonge man door u te zijn gezonden.’
‘En je gaf hem den haan?’
‘Dat spreekt! Hoe kon ik twijfelen aan de waarheid van zijn woorden en hoe had ik het durven wagen mij te verzetten tegen het bevel van het hooger gerechtshof’
‘Nu, dan is de haan denzelfden weg opgegaan als mijn horloge. Wat zullen wij nu in 's hemels naam onzen gast voortzetten?’