De Roode Roos.
Het schrikbewind der Jacobijnen in 1793 kenmerkte zich door de onmenschelijkste gruweldaden die ooit in Frankrijk werden bedreven. De bloedhond Carrier heerschte met onbeperkt gezag in de ongelukkige stad Nantes en veroordeelde honderden der ‘beste burgers tot een wreeden dood onder de nimmer verzadigde guillotine of in de wateren der Loire.
De republikeinsche generaal Marceau, door het comité van algemeen welzijn aan het hoofd van een leger naar de Vendée gezonden, en te Nantes met zijne troepen ingekwartierd, werd in zijne dierbaarste familiebetrekkingen even weinig als de ijverigste koningsgezinde door den tiran ontzien. Door een zonderlingen samenloop van omstandigheden had de dappere krijgsman, wiens roem over geheel Frankrijk was verbreid, tijdens zijn verblijf in bovengenoemde stad genegenheid opgevat voor een jeugdig, beeldschoon aristocratisch meisje en was tot de overtuiging gekomen dat ook hij door haar innig werd bemind. Deze dame heette Aèle de Bliconet en was de dochter van het hoofd eener boerenbende, die ter verdediging harer landstreek de wapenen tegen de republiek had opgevat.
Het was den generaal gelukt zijne verloofde, die onophoudelijk in gevaar verkeerde door hare republikeinsche vervolgers te worden ontdekt, in de woning zijner moeder te verbergen, welke toenmaals met hare twee dochters eveneens in Nantes vertoefde.
In deze schuilplaats genoot Adèle gedurende verscheidene weken een ongestoorde rust, tot eindelijk een noodlottige onvoorzichtigheid haar verblijf aan Carrier bekend maakte.
De dag was genaderd waarop het huwelijk der oudste zuster van Marceau met een der aanzienlijkste burgers van Nantes zou plaats hebben. De generaal wilde bij deze gelegenheid zijne verloofde een diamanten hoofdsieraad ten geschenke geven; Adèle wees echter de kostbare gave van de hand, maar nam van hem eene kunstig bewerkte roode roos aan, die zij nadien voortdurend in het haar droeg.
Op verlangen van Marceau was het meisje bij het huwelijk harer aanstaande schoonzuster op het stadhuis tegenwoordig, onbewust welke rampzalige gevolgen deze onvoorzichtigheid na zich zou sleepen. Daar herkende haar de volksvertegenwoordiger Delmar, die terstond haar verblijf aan Carrier verried.
Weinige uren na de huwelijksplechtigheid ontving Marceau eensklaps het zonderling bevel onverwijld naar de West-armee te vertrekken. Hij moest zonder dralen gehoorzamen, want een weigering hadde hem en Adèle in het verderf gestort.
De generaal deed de reis naar zijne bestemming te paard en in matigen draf. Hierdoor gelukte het een vertrouwd huisvriend, die hem in galop was nageijld, hem na een halve dagreis in te halen. Deze deelde hem mede dat Adèle de Bliconet, terstond na het vertrek van haar beschermer, op bevel van Carrier in hechtenis was genomen en thans in de gevangenis vertoefde.
Zonder te letten op de verantwoordelijkheid, welke hij zich door het verachten van Carrier's bevel op den hals haalde, keerde de generaal terstond met zijn vriend naar Nantes terug om de redding zijner geliefde te beproeven.
Zijn rang en naam openden hem de deuren des kerkers.
In het kort onderhoud, dat hem met zijne verloofde werd toegestaan, trachtte hij haar te overtuigen dat er voor haar maar een middel bestond om aan den dood te ontsnappen, namelijk onverwijld met hem te trouwen. Robespierre zou zich wel wachten den moord van de echtgenoote eens republikeinschen generaals goed te keuren. Adèle nam dit voorstel blijmoedig aan, en een oude priester, die hare gevangenschap deelde en om zijne gehechtheid aan de Kerk ter dood was veroordeeld, zegende het huwelijk in. Marceau verliet daarna ijlings de gevangenis en riep Adèle bij het scheiden toe: ‘Blijf mij beminnen!’ waarop zij antwoordde: ‘In eeuwigheid!’ Tevens wees zij op de roode roos, die zij van haar toenmaligen beminde ten geschenke had ontvangen en nog steeds in het haar droeg.
Voor de deur van den kerker sprong de krijgsman weder in het zaal om zich, zoo snel het in die tijden mogelijk was, naar Parijs te begeven en daar van den machtigste der burgers, Robespierre, de vrijlating zijner echtgenoote te verkrijgen. Ver is Parijs van Nantes verwijderd, en niettegenstaande den spoed waarmede Marceau den tocht aflegde, gelukte het hem pas in den avond van den volgenden dag de hoofdstad te bereiken.
Robespierre bewoonde toenmaals de derde verdieping van een huis in de straat Saint-Honoré. Onverwijld begaf Marceau zich derwaarts en had het geluk den alvermogenden