De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Reeds Winter! Hoort, hoe de stormwind bruist! Is dat de vlucht Der lente, of 't laa st vaarwel der zomerdagen? Toch bladerloos verkleumden boom en hagen, En lang reeds boog de her[f]st zijn rijpe vrucht: Ach, reeds winter! Fluit niet de vink nog op den Meidoorntak? Was 't gistren niet, dat ik de zwaluw groette; Dat appelbloesemgeur de lucht verzoette? Was 't heden niet, dat ik het roosje brak? Ach, reeds winter! De hemel, straks nog effen blauw en klaar, Schuilt achter 't rouwkleed, dat de nevel spreidde, En witte vlokken dwarlen langs de heide, En witte vlokken door uw donker haar: Ach, reeds winter! Weemoedig volgt uw blik het vooglenheer, Dat heenvliegt naar de zoele zuiderluchten: Dat zijn uw jeugd en vreugd, die u ontvluchten! Wel keert de lente; u w lente keert niet weer: Ach, reeds winter! Dat is der droomen bonte tooverkring, Die u omgaf in blijde zomerdagen. Zij vloden heen; wees stil; wat baat uw klagen? Nu kent gij 't leven en de ontgoocheling: Ach, reeds winter! Van verre ziet ge in al haar heerlijkheid Een schooner, beetre wereld u genaken; - En toch gij zijt een mensch; wie duift het wraken? Gij staat aan 't graf, blikt in de groeve en schreit: Ach, reeds winter! a.c. van roermund. Naar Fr. W. Weber. Vorige Volgende