De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn den rolwagen des Konings.
| |
[pagina 135]
| |
gelijkstaand kunstenaar, wien je veeleer gul de hand moest reiken in welgemeende hoogachting en hartelijke vriendschap.’ ‘Sire, ik misken volstrekt de verdiensten niet van sinjeur André de Lenôtre.’ Na een pauze zei de koning glimlachend: ‘Meester Mansard, zou je ook niet eens in den rolwagen willen rijden?’ ‘Sire,’ riep de architect, ‘van zulk een hooge eer durf ik zelfs niet droomen.’ ‘Waarom niet? Maar zulk een onderscheiding moet men trachten te verdienen.’ ‘Ik zou toch wel haast denken, sire, dat ik in den dienst Uwer Majesteit minstens evenveel verricht heb als André de Lenôtre.’ ‘Dat is buiten allen twijfel en ik heb daarom plan, ook u in den adelstand te verheffen en te gelijk de St.-Michaelsorde te verleen en, maar...’ ‘Uwe Majesteit schijnt een bezwaar te hebben, dat mij doet sidderen.’ ‘Je moet eerst een beter vader worden.’ ‘Sire, ik moet bekennen, dat ik niet begrijp....’ ‘Het is mijn wensch dat mijn toekomstige oppertuinopzichter, Dagobert de Lenôtre, uw dochter trouwt.’ ‘Uwer Majesteit wensch is voor mij natuurlijk een bevel.’ ‘Neen, zoo is het niet gemeend! Niet gedwongen, maar uit vrijen wil moet je uw toestemming geven en je zonder nijd met meester André de Lenôtre verzoenen, opdat ik zie, dat de mensch in u den kunstenaar evenaart. Aan den mensch, niet aan den kunstenaar Lenôtre heb ik de onderscheiding bewezen, aan mijn zijde te mogen zitten.’ ‘Sire, als dat zoo is, geef ik met vreugde mijn toestemming.’ ‘Dan ben ik over u tevreden, meester de Mansard,’ zei Lodewijk genadig. ‘Hier, zet u op de plaats van de markiezin! Je schijnt me thans waardig, dezelfde eer te genieten als de oude wakkere Lenôtre.’ Stralend van geluk en van het stoutste weeldegevoel vervuld, stapte Mansard in den rolwagen, die door de beide verbaasde lakeien naar het Apollobekken geduwd werd. Daar troffen zij de beide Lenôtre's aan. ‘Meester de Mansard geeft met vreugde zijn toestemming tot de verloving van zijn dochter met u,’ zeide Lodewijk glimlachend tot Dagobert. Daarop wendde hij zich tot den ouden heer: ‘En met u, mijn beste oppertuinmeester, wenscht hij zich te verzoenen en voortaan in vriendschap te leven. Komaan, heeren, reikt elkander de hand.’ De begaafde bouwmeester en de groote tuinaanlegger vervulden zonder aarzelen en zonder valschheid in het hart den wensch des konings. Daarop bezichtigde Mansard de standbeelden aan het bekken en betaalde den tol der hoogste bewondering door te verklaren, dat hij zelf het niet beter had kunnen doen. Het gelukkigst waren dien dag echter Dagobert en zijn bevallige verloofde Eugénie.
Natuurlijk werden deze gebeurtenissen in en om Versailles druk besproken. Ook de slimme controleur-generaal der Financiën, sinjeur Desmarets, kreeg er kennis van. Zoodra er weer ministerraad bij den koning gehouden werd, vroeg deze hem hoe het stond met de dringende aangelegenheid der leening van veertig millioen. Desmarets haalde de schouders op en verklaarde dat sinjeur Samuel Bernard een nog weigerachtiger houding had aangenomen dan te voren. ‘Ik weet anders wel een zeker middel om hem tot overneming der leening te bewegen,’ zei hij dan. ‘Maar dat middel is een beetje vreemd en ik durf er Uwe Majesteit nauwelijks over spreken.’ ‘Zeg het gerust, heer controleur-generaal,’ hernam Lodewijk. ‘Uwe Majesteit moest zich eens bijzonder genadig toonen tegenover sinjeur Bernard.’ ‘En op wat manier?’ ‘Sire, toen meester Mansard de hooge eer ten deel viel in den koninklijken rolwagen met Uwe Majesteit door het park van Versailles te rijden, was toen het eigenzinnige heerschap niet aanstonds bereid alles te doen wat van hem verlangd werd?’ ‘Ha, ik begrijp het al! Ik moet den rijken geldman met de minzame uitnoodiging vereeren, naar Versailles te komen, en hem hier in het park met mij laten rondrijden.’ ‘Sire, als Uwe Majesteit daartoe mocht kunnen besluiten, zou Samuel Bernard zich om een vinger laten winden.’ ‘Nu, het zij zoo!’ sprak Lodewijk. ‘Men moet de lui maar in hun zwak weten te tasten. Als de leening op geen andere manier is tot stand te brengen, laat dan de gekke kerel maar eens met mij in den rolwagen rijden.’ Het merkwaardige plannetje werd in werkelijkheid uitgevoerd. Een koninklijke uitnoodiging, in de minzaamste bewoordingen vervat, riep Bernard naar Versailles, en de dikke geldman was over de eer letterlijk buiten zich zelven van verrukking. Lodewijk XVI leidde hem in het paleis en de tuinen rond, liet hem al de heerlijkheden van Versailles bewonderen, en tot bekroning van al die gunstbewijzen reed hij ten slotte in den rolwagen met hem het park door.Ga naar voetnoot1) Dat was meer dan genoeg om den onwilligen bankier volkomen handelbaar te maken. Toen den volgenden dag Desmarets bij hem kwam, riep hij met den glans van vergenoegen nog op het gezicht: ‘Heer controleur-generaal, ik neem de nieuwe leening op mij en zorg nog binnen drie dagen voor het geld!. En al moest ik me daarbij ruïneeren - de innemende minzaamheid van den grooten koning kan ik niet weerstreven!’ Op zulk een zonderlinge manier kwam de leening van veertig millioen naar behooren tot stand.
Eugénie Mansard en Dagobert Lenôtre hielden spoedig vroolijk bruiloft en de oude Lenôtre ging, nadat zijn grootsche scheppingen te Versailles voltooid waren, de welverdiende rust genieten. Hij mocht zich nog lang in het geluk van het jonge paar verheugen, want hij stierf eerst in het jaar 1700 in den ouderdom van zeven en tachtig jaren. |
|