Hondenverstand. -
In een stad van Middel-Duitschland leefde voor eenigen tijd een oud heer, die een even mooien als schranderen staanden hond had. Zoo had hij o.a. het dier afgericht, in een bepaalden winkel snuif te halen, in een hengelmandje, dat het beest in den bek droeg. Later verhuisde de heer naar het ongeveer twintig mijlen afgelegen Dresden. Nauwelijks was hij daar gehuisvest of hij nam zijn hond mee naar een tabakswinkel, kocht daar snuif en legde het zakje in het mandje, dat nu door den hond werd thuis gebracht.
Toen de snuif op was, stuurde hij het dier weer met het mandje uit om nieuwe te halen; maar ditmaal had de oude heer te veel op de schranderheid van zijn hond gebouwd - het dier kwam niet terug.
De heer meende dat de hond den winkel kon misgeloopen hebben of misschien opgevangen was of op de een of andere manier letsel bekomen had. Hij ging naar de politie, liet overal naar het dier zoeken, maar tevergeefs. Er ging een nacht overheen, toen de volgende dag en avond. Daar werd aan de deur gekrabd, en wie was daar? De goede Molly! Hij had het mandje in den bek, kwispelde met den staart en ging doodmoe liggen.
In het mandje vond de oude heer de begeerde snuif, maar zag aan de verpakking dat de trouwe Molly ze niet in Dresden, maar twintig mijlen van daar in den ouden bekenden winkel gehaald had.
Natuurlijk was de oude man buiten zich zelven van voldoening over de trouw van het goede beest. Hij liet hem een schotel warme melk geven en het arme dier dronk er met graagte van; maar kon er zijn uitgeputte krachten niet door herstellen: het stierf nog denzelfden dag.