Vinding van het hoofd van St. Edmund. -
Volksaard en volksoverleveringen hebben een taai leven. Dat valt ook op te merken onder de eenvoudige bevolking van Engelands Noordzee-kusten, waar nog altijd de herinnering levendig is aan den goeden heiligen koning Edmund, die daar voor eeuwen regeerde. Nog weten de visschers en landlieden daar te verhalen hoe in koning Edmunds dagen een kleine jongen een met goud beladen ezel kon drijven van Bury naar Norwich en van Kings Lynn naar Yarmouth, zonder dat iemand hem durfde lastig vallen. Onder zijn regeering zocht niemand recht zonder gerechtigheid te vinden en verhief geen onschuldige tevergeefs zijn stem. Toch mocht die rechtvaardige koning de woede zijner vijanden niet ontgaan, en kon hij, ondanks al zijn goedheid, den gewelddadigen dood van zich niet afwenden, noch het snoode onrecht en de diepe ellende van zijn volk.
Deze dingen gebeurden aldus. In het tiende jaar van des konings regeering landden de booze Denen te Yarmouth met zulk een menigte van gewapende krijgers als nog nooit in Engeland was gezien. Op hun tocht door Northumberland voerden zij een geweldigen strijd met Ella, den koning van dat rijk. Na maar een korte poos in Oost-Anglia vertoefd te hebben, trok het Deensche leger op naar het noordelijk koninkrijk, en toen zij koning Ella in korten tijd verslagen en onder gruwzame folteringen ter dood gebracht hadden, wendden zij zich, door hun overwinningen in het noorden tot grooter overmoed geprikkeld, naar koning Edmunds land. Zij verwoestten al de velden, die langs hun weg lagen, en de wouden verderop, doch toen zij koning Edmunds gebied naderden, werden zij een oogenblik tot staan gebracht door een van des konings graven. Maar de Engelschen werden verslagen en de Deensche hoofdman Inguar, te Hagilsdun (thans Hoxne) gekomen, waar de goede Engelsche koning zijn zetel had, zond dezen zijn herauten met de boodschap: dat Edmund zijn schatten moest deelen met de Denen, dat hij het christelijk geloof moest verzaken en een heiden worden naar den godsdienst der Denen en dat hij zijn volk regeeren moest zooals hij, Inguar, dat zou bevelen.
Des konings raadslieden, de overmacht des vijands en de zwakheid van hun eigen volk ziende, rieden hun meester toe te geven, maar de koning wilde er niet in toestemmen, zijn geloof te verzaken.
‘Laat deze booze lieden,’ sprak hij, ‘hun woede aan mij koelen, zoo misschien kan mijn volk vrij blijven.’
Op dit antwoord werd hij door zijn wreede vijanden vastgegrepen, aan een boomstam gebonden, gegeeseld en met pijlen doorschoten, tot hij bijna bezweek onder de pijnen naar lichaam en ziel; maar toch leefde hij nog, en Inguar, in zijn woede niet schromend zich de handen met het bloed van zijn edelen gevangene te bezoedelen, doorstak hem met zijn eigen degen en hieuw hem daarna met zijn zwaard het hoofd af.
Kort daarna scheepten de Denen, van moord en bloed verzadigd, zich weder in en er was vrede in het land. Toen maakte het volk het lichaam des konings van den boom los en bracht het naar de kerk van Hagilsdun, maar het hoofd kon niet gevonden worden. Negen en dertig dagen en een nacht werd er door al het volk naar des konings hoofd gezocht, langs heuvel en dal, langs den oever der rivier en de kust der zee, maar alle moeite bleef tevergeefs. Toen hielden zij op met zoeken, overtuigd dat het hoofd des konings verslonden moest zijn door de wolven, die zich in de bosschen ophielden. De monnik Anselmus echter, een man die bij den koning in hooge gunst had gestaan, en des konings schildknaap Swithin hielden aan met zoeken, toen de anderen het opgaven. Den geheelen veertigsten dag brachten zij in het woud door al zoekende naar het geliefde hoofd, en tegen het vallen van den nacht op een donkere plek in het woud komend, vernamen zij een stem, welke die van hun meester zelven scheen, roepende: ‘Hier ben ik!’ Maar zij bemerkten niets dan de gedaanten van wolven, die in de schaduwen van het geboomte op en neer liepen, en zij hoorden het gehuil dezer wilde dieren. Zij vervolgden hun weg tot waar de stem geklonken had, en zie, daar aanschouwden zij een wondere verschijning; want daar stond een groote wolf en voor zijn pooten lag het hoofd des konings met een schijnsel van licht er boven en de wolf deed het hoofd geen letsel, maar beschermde het tegen zijn gezellen; en toen de mannen naderden, ging de wolf zachtjes op zij en verwijderde zich. Toen namen Anselmus en de schildknaap Swithin het hoofd op en brachten het naarde kerk van Hagilsdun. Hier volgde een tweede wonder, want het hoofd vereenigde zich van zelve met het lichaam, dat evenmin gedurende al dien tijd door een smet van bederf was bezoedeld.
Toen brachten de monniken en het volk, van deze wonderen hoorende en de deugden des konings indachtig, het lichaam met het hoofd naar de stad Bury, waar later de groote abdij van Edmundsbury gebouwd werd als een heiligdom ter gedachtenis van de standvastigheid en zachtmoedigheid in leven en dood van den heiligen koning-martelaar.