E.J. Margrij.
Den 8en Augustus dezes jaars overleed te Rotterdam, op slechts 49 jarigen leeftijd, een man, wiens afsterven aan de katholieke bouwkunst in Nederland een gevoelig verlies heeft toegebracht.
Everardus Joannes Margrij werd den 28en December 1841 te Harderwijk geboren en legde zich, na voleindiging zijner eerste studiën aan het gymnasium aldaar, terstond toe op de bouwkunst, evenals zijn oudere toen reeds overleden broeder, die een der medeoprichters was van de thans bloeiende maatschappij ‘Architectura et Amicitia.’
Hij genoot het voorrecht ter opleiding in de kunst tot leermeester te hebben onzen beroemden architect Dr. P.J.H. Cuypers, van wien hij een der ijverigste leerlingen en vurigste vereerders was, en onder wiens leiding hij zich volkomen vertrouwd maakte met de beginselen der middeleeuwsche architectuur, waarvan hij al spoedig een even warm voorstander en verdediger werd.
Hoezeer de heer Cuypers de werkkracht en den ijver van zijn leerling waardeerde en zijne bekwaamheid op prijs stelde, mocht hieruit blijken, dat hem reeds op zeer jeugdigen leeftijd de uitvoering van belangrijke werken als opzichter werd toevertrouwd.
De zaakkennis en nauwgezetheid, waarmede hij deze wist ten uitvoer te brengen, deden eveneens van buiten af de aandacht zoozeer op hem vestigen, dat hem reeds in 1865 als architect de bouw werd opgedragen der kerk van den H. Antonius van Padua te Rotterdam, waarover destijds de tegenwoordige missionaris-bisschop Mgr. Hofman als rector was aangesteld.
Dit werk, dat zeker mede onder zijne voornaamste kan worden gerekend, gaf reeds terstond blijk van zijne vertrouwdheid met de constructies der middeleeuwsche architectuur, speciaal van ‘het dertiend'eeuwsch gothiek’ en van zijne voorliefde voor de vormen eener beredeneerde bouwkunst.
Van dien tijd af tot aan zijn dood was hij onvermoeid op het gebied der bouwkunst werkzaam en verwierf zich een welverdienden naam door het groot aantal R.K. kerken, gestichten, pastorieën en scholen, die, naar zijue ontwerpen allerwege in ons land gebouwd, alle de sporen dragen van een zeldzaam talent en kunstontwikkeling en daardoor zonder twijfel zijne nagedachtenis in eere zullen houden.
Tot de grootste daarvan behooren voorzeker de St. Jozefskerk te Delft, de kerk van den H. Johannes den Dooper te Schiedam, van den H. Bavo te Berkenrode bij Haarlem, van den H. Lambertus te Kralingen, van den H. Franciscus te Oudewater (waar tevens volgens zijne plannen een flink ontworpen Zustersgesticht werd gebouwd), van den H. Dominicus en O.L. Vr. van den Rozenkrans te Haarlem, van den H. Bonifacius te Amsterdam, van de H. Monica te Utrecht en van den H. Jozef te 's-Gravenhage, die mede een zijner laatste werken was en in het bijzonder de blijken draagt van toenemend gemak in de behandeling van de vormen der gothiek. Aan de voorgaande sluiten zich aan tal van andere kerken van grootere of kleinere afmeting, zooals die te Loosduinen, Leidschendam, Uitgeest, Nootdorp, Stompwijk, Kwakel, Voorhout, Waddinx veen, Schoonhoven, Hoogmade, Hellevoetsluis., en gestichten en scholen te Rotterdam, Amsterdam, Leiderdorp, Loosduinen, Kralingen, enz. Bij de vele werken aan zijne leiding toevertrouwd, bleek hem spoedig de behoefte aan bekwame beeldhouwers en schilders, die - in overeenstemming met zijne hoofdgedachte - zijne gebouwen voltooiden en decoreerden; vandaar dat hij zich al spoedig een atelier van beeldhouw- en schilderkunst schiep, waaruit tal van welgeslaagde stukken over ons geheele land, het buitenland en zelfs de Overzeesche Bezittingen zijn verspreid.
Zijne vele ondernemingen beletten hem echter niet aan iedere in 't bijzonder bij de uitvoering zoovele zorgen te besteden, dat er onder de talrijke gebouwen geen enkel zou kunnen genoemd worden, dat niet tot volkomen genoegen van het bestuur werd voltooid. Daarna bracht, behalve zijne degelijke bekendheid met de eischen der praktijk, zeker in niet geringe mate bij zijn bijzondere tact om zich zoowel bij het bestuur, dat hem de werken opdroeg, als bij de aannemers, die ze uitvoerden, bemind e maken.
† e.j. margrij.
Dat zijne verdiensten op bouwkundig gebied van vele zijden werden gewaardeerd, kan o.a. blijken uit het feit, dat hij, bij de viering van het gouden priesterfeest van Z.H. Paus Leo XIII, werd uitgenoodigd zitting te nemen in het Hoofdcomité ter aanbieding van het huldeblijk der katholieken van Nederland, in welks bemoeiing hij een belangrijk aandeel nam, terwijl Z.H. de Paus hem voor het vele goede, aan de katholieke zaak van Nederland bewezen, begiftigde met het kruis pro Ecclesia et Pontifice. Ook het Rijk wist zijne bouwkundige talenten op prijs te stellen; onder andere door hem de restauraties op te dragen van verschillende oude gebouwen, zooals die van den St.-Lievens-Monstertoren te Zierikzee, een der merkwaardigste kunstgewrochten van ons land, die van de hervormde kerk te Brouwershaven, enz.
Kort voor het begin der ziekte, die een einde maakte aan dit werkzaam leven, werden nog door hem ontworpen nieuwe kerken te Voorburg en Hillegersberg bij Rotterdam, van welke laatste hij zelf, helaas! niet het begin van uitvoering heeft mogen zien.
Bedeeld met een gouden hart en warm en ijverig katholiek bovendien, wordt hij diep betreurd niet alleen door echtgenoote en kinderen, maar door tal van vrienden en vereerders, die hij zich in zijne korte loopbaan verwerven mocht.
P.H.